1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening3 Italië verantwoordelijk is voor behandeling van het asielverzoek. Dit staat na de eerste procedure ook onherroepelijk vast.4 Verweerder ziet in wat eiseres naar voren heeft gebracht geen aanleiding om de asielaanvraag, ondanks dat hij daartoe niet verplicht is, toch in behandeling te nemen.
2. Om te voorkomen dat eiseres zou worden overgedragen aan Italië, heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat dit niet mocht zo lang er nog geen uitspraak was gedaan in de beroepsprocedure. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 29 oktober 2019 toegewezen. Daaraan is onder meer ten grondslag gelegd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een aantal interim measures heeft getroffen in zaken waarbij sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. De vraag is of de bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. Omdat eiseres ook als bijzondere kwetsbaar moet worden aangemerkt, is de gevraagde voorlopige voorziening getroffen. De beroepsprocedure is toen aangehouden.
3. Vervolgens heeft de ABRvS in de uitspraken van 8 april 2020 geoordeeld dat de oplegging van de interim measures door het EHRM niet betekent dat de vreemdeling in Italië geen adequate opvang zal krijgen en dat de vreemdeling bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft toegelicht waarom het deze interim measures heeft opgelegd. Daar kan dus niet zonder meer uit worden afgeleid of deze betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraken van 5 augustus 2020.5 De rechtbank ziet in deze uitspraken van de ABRvS aanleiding om de beroepsprocedure niet langer aan te houden. De rechtbank hecht in dit verband ook belang aan de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op vragen van het EHRM.6 In deze antwoorden hebben de Italiaanse autoriteiten namelijk onder meer aangegeven dat de eenheid van het gezin zal worden gewaarborgd, dat de toegang tot de essentiële diensten in de opvangcentra is gewaarborgd en dat er bijzondere opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen, waaronder alleenstaande ouders en mensen die lijden aan ernstige lichamelijke of geestelijke aandoeningen.
4. Eiseres voert aan dat zij niet kan terugkeren naar Italië, omdat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daar merkt eiseres bij op dat zij vanwege haar gezinssamenstelling bijzonder kwetsbaar is. Eiseres verwijst ter onderbouwing naar uitspraken en rapporten, waaronder ook bronnen die niet door de ABRvS bij de beoordeling zijn betrokken. Zij wijst op de door het EHRM getroffen (verlengde) interim measures en in het bijzonder op de vragen die op 16 oktober 2020 door het EHRM zijn gesteld aan de Italiaanse autoriteiten in de zaak M.T. tegen Nederland.7 Nu
3 Verordening (EU) nr. 604/2013.
4 Zie de uitspraak van de ABRvS van 12 juni 2019, 201809552/1/V3.
6 In de zaak F.O. tegen Nederland, van 16 september 2019, no. 48125/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
7 No.46595/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
de getroffen interim measures niet zijn gemotiveerd, kan niet worden uitgesloten dat verweerder aanvullende individuele garanties moet vragen aan de Italiaanse autoriteiten voor de overdracht van eiseres. Ook doet eiseres een beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 20208, waar de voorzieningenrechter in weerwil van de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020 de voorlopige voorziening heeft toegewezen. Verder stelt eiseres dat de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten en asielzoekers in Italië slecht zijn. Door de corona-crisis is de kwaliteit en de beschikbaarheid van opvang, rechtsbijstand en gezondheidszorg in Italië alleen maar verslechterd. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst eiseres naar openbare informatie, waaronder het AIDA-rapport (2019) - Update 27 mei 2020 en verschillende nieuwsberichten over de gevolgen van de corona-crisis.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS. De ABRvS heeft dit recent bevestigd.9 Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Eiseres is hier niet in geslaagd.
6. Over de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres, overweegt de rechtbank als volgt. De ABRvS heeft in haar uitspraken van 8 april 2020 geoordeeld dat op dit moment niet
aannemelijk is dat er sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangvoorzieningen en asielprocedure dat Dublinclaimanten sinds de uitspraken van 19 december 2018 en 12 juni 2019, ook de bijzonder kwetsbare personen onder hen, in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De ABRvS is mede tot dit oordeel gekomen op basis van de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten aan het EHRM, waarbij de Italiaanse autoriteiten de in de circular letters van 8 juni 2015 en 8 januari 2019 gegeven garantie dat in alle gevallen de eenheid van het gezin wordt gewaarborgd hebben herhaald en bevestigd en hebben toegelicht hoe zij de toegang tot essentiële diensten in de opvangcentra waarborgen, zoals eten, huisvesting en zakgeld, maar ook gezondheidszorg en juridische, sociale, informatieve en taalkundige hulp. Uit deze antwoorden blijkt eveneens dat er bijzondere opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen, zoals zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en mensen die lijden aan ernstige lichamelijke of geestelijke aandoeningen. Tot slot hebben de Italiaanse autoriteiten, voor zover relevant, bevestigd dat alle onder de Dublinverordening aan hen overgedragen families met minderjarige kinderen opvang hebben gekregen in het door hen beschreven systeem. Dit alles betekent dat verweerder ook bij kwetsbare vreemdelingen bij Italië uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten niet nodig zijn.
7. Aan het ontbreken van de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM in deze procedure, komt naar het oordeel van de rechtbank niet die betekenis toe die eiseres daaraan toekent. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de uitspraken van 8 april 2020 algemene gelding hebben voor zover ze zien op het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij kwetsbare asielzoekers. Daar komt bij dat de ABRvS de Italiaanse antwoorden samengevat heeft weergegeven in haar uitspraken van 8 april 2020, zodat inzichtelijk is op basis van welke informatie de ABRvS tot haar oordeel is gekomen. De
8 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, NL20.14482.
rechtbank ziet in de interim measures van het EHRM geen aanleiding – ongeacht de verlenging of opheffing ervan – om tot het oordeel te komen dat verweerder bij overdracht aan Italië individuele garanties moet verkrijgen van de Italiaanse autoriteiten of om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van uitsluitsel van het EHRM. Zoals de ABRvS in haar uitspraken van 8 april 2020 overweegt zijn de interim measures niet gemotiveerd, wat betekent dat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid of deze betekenis hebben voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Dit betekent dus dat uit de interim measures niet per definitie volgt dat bij Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In de door het EHRM gestelde nadere vragen aan de Italiaanse autoriteiten in de zaak M.T. tegen Nederland ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor dit oordeel. Uit de gestelde vragen blijkt niet dat de situatie in Italië wezenlijk is veranderd. Over de door eiseres aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, overweegt de rechtbank dat zij zich niet gebonden acht aan het daarin gegeven (voorlopig) oordeel.
8. De rechtbank is van oordeel dat het laatste AIDA-rapport, dat niet door de ABRvS is beoordeeld, ook geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië dan de door de ABRvS betrokken informatie. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door uitspraken van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank.10
9. Dat de door de Italiaanse autoriteiten genomen maatregelen ter bestrijding van het coronavirus tot een structurele verslechtering van de opvangvoorzieningen hebben geleid of zullen leiden, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank stelt daarbij vast dat de maatregelen die de Italiaanse autoriteiten tot op heden hebben genomen tegen de verspreiding van het coronavirus op hoofdlijnen vergelijkbaar zijn met de maatregelen die de Nederlandse autoriteiten hebben genomen. Niet gebleken is dat de Italiaanse autoriteiten met deze maatregelen niet voldoen aan hun internationale verplichtingen en het voor eiseres niet mogelijk is om bij eventuele problemen te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten of het EHRM. Ook dit maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om anders te oordelen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel dan de ABRvS heeft gedaan in haar uitspraken van 8 april 2020. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert verder aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind. Eiseres is namelijk de partner van
[A] en samen hebben zij een dochter, die geboren is op [2019] . Volgens verweerder is Zwitserland verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek van [A] , maar dit zou tot gevolg hebben dat het gezin wordt gescheiden. Eiseres doet in dit verband een beroep op artikel 6 van de Dublinverordening, artikel 8 van het EVRM en werkinstructie 2019/8 ‘Het belang van het kind in de Dublinprocedure’ (werkinstructie 2019/8).
11. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de belangen van het kind hun weerslag hebben gevonden in de Dublinverordening. Daarbij merkt verweerder terecht op dat de Dublinverordening een beperkte definitie van gezinsleden hanteert. In het geval van eiseres is geen sprake van een gezin als bedoeld in de Dublinverordening, omdat het gezin pas is gevormd op het
10 Onder meer de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 22 september 2020, NL20.16886 en zittingsplaats Rotterdam van 12 oktober 2020, NL20.16841.
grondgebied van de lidstaten en niet in het land van herkomst. De Dublinverordening beoogt de eenheid van dergelijke gezinnen niet te beschermen.11 De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 6 van de Dublinverordening meer bescherming beoogt te bieden. Gelet daarop komt in dit geval een afweging van de belangen van het kind alleen aan bod in het kader van de beoordeling van de toepasselijkheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zorgvuldig en voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Nu de Dublinverordening het gezinsverband van eiseres niet beoogt te beschermen is verweerder niet zonder meer verplicht om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Verder heeft eiseres niet onderbouwd dat de (tijdelijke) scheiding van het minderjarige kind met haar vader schadelijke gevolgen heeft voor het kind. De enkele stelling van eiseres dat het in het belang van het kind is om met beide ouders op te groeien is daarvoor onvoldoende.
Bovendien is niet gebleken dat gezinshereniging tussen eiseres en haar partner in Italië of Zwitserland is uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden bestaan die voor hem aanleiding zijn om het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Tot slot voert eiseres aan dat de uiterste overdrachtsdatum is verstreken en dat verweerder de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk moet behandelen.
13. De rechtbank is van oordeel dat de uiterste overdrachtsdatum niet is verstreken. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat de overdrachtstermijn tweemaal tijdig is opgeschort. De stelling van eiseres dat door de uitspraak van de ABRvS op 12 juni 201912 in haar eerste asielprocedure met terugwerkende kracht de opschorting teniet zou zijn gedaan en daardoor de uiterste overdrachtsdatum zou zijn verlopen, volgt de rechtbank niet. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.