ECLI:NL:RBDHA:2020:11648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
AWB 19/7325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. van de Straaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis en gezinshereniging op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis van de ouders en gezinsleden van een Eritrese referent. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van de ouders niet vaststaat. De ouders hebben geen officiële identiteitsdocumenten overgelegd en hebben ook geen substantieel bewijs van hun identiteit in de vorm van onofficiële documenten aangetoond. Hierdoor was de verweerder niet gehouden om nader onderzoek naar de identiteit van de ouders aan te bieden en kon hij ook niet toekomen aan de beoordeling van de gestelde familierelatie.

De rechtbank stelt vast dat de aanvragen van de ouders om een mvv voor nareis zijn afgewezen omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen officiële identiteitsdocumenten kunnen overleggen. De rechtbank concludeert dat de identiteit van de minderjarige zussen en pleegzus ook niet kan worden vastgesteld, omdat deze afhankelijk is van de identiteit van de ouders. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de kinderen niet kunnen worden afgewogen, omdat de identiteit van de ouders niet vaststaat. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvragen door de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres 1] , v-nummer [nummer] , eiseres 1

[eiser], v-nummer [nummer] , eiser
[eiseres 2], v-nummer [nummer] , eiseres 2
[eiseres 3], v-nummer [nummer] , eiseres 3
[eiseres 4], v-nummer [nummer] , eiseres 4
eisers,
(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.E.A. Bakker).

Procesverloop

Op 25 januari 2017 heeft [referent] (referent) ten behoeve van eisers aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Bij drie afzonderlijke besluiten van 27 september 2017 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen.
Bij besluit van 30 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de daartegen door eisers gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 28 september 2020. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook referent is verschenen.

Overwegingen

De aanvragen
1. Eisers, die stellen de Eritrese nationaliteit te hebben, staan in de volgende (gestelde) familierechtelijke relatie tot referent: eiseres 1 is zijn moeder, eiser is zijn vader, eiseres 2 en eiseres 3 zijn zijn (minderjarige) zussen en eiseres 4 is zijn (minderjarige) pleegzus. Van de vader weet referent de verblijfplaats niet en ook niet of hij nog in leven is. Over de overige (gestelde) gezinsleden heeft eiser verklaard dat zij zich in Soedan bevinden.
1.1.
Referent is bij besluit van 7 november 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaald tijd, geldig van 2 augustus 2016 tot 2 augustus 2021. Referent heeft ten behoeve van eiseres 1 en eiser verzocht om de afgifte van een mvv in het kader van nareis en ten behoeve van eiseressen 2, 3 en 4 verzocht om de afgifte van een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
1.2.
Bij de aanvragen hebben eisers – voor zover van belang – de volgende documenten overgelegd: kopieën van Soedanese documenten van eiseres 1, waaronder een Soedanees vluchtelingendocument, kopieën van doopcertificaten van eiseressen 2 en 3 afkomstig van de orthodoxe kerk in Kassala, Soedan, en een kopie van een overlijdensakte van de moeder van [eiseres 4] afkomstig van de orthodoxe kerk in Kassala, Soedan. In bezwaar hebben eisers nog kopieën van studentenkaarten van eiseressen 2 en 3 overgelegd en in beroep een kopie van een recentere Soedanese vluchtelingenpas van eiseres 1, kopieën van twee gezondheidskaarten van eiseressen 2 en 3 en een kopie van een schoolrapport van eiseres 2. Van alle documenten is een vertaling overgelegd.
2. De rechtbank bespreekt eerst het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van de aanvragen om verlening van een mvv nareis ten behoeve van eiseres 1 en eiser. Vervolgens zal zij ingaan op de gevolgen daarvan voor het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een mvv ten behoeve van eiseressen 2, 3 en 4 en de beoordeling van de belangen van het kind in deze procedure.
Ten aanzien van eiseres 1 en eiser
Het toetsingskader voor aanvragen om nareis
3. Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(Afdeling) van 16 mei 2018 [1] blijkt dat verweerder bij zaken waar om nareis wordt verzocht sinds half oktober 2017 een vaste gedragslijn hanteert, die is uiteengezet in verweerders brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. [2] Dit aangepaste beoordelingskader is van toepassing op zowel nieuwe als lopende aanvragen. De Afdeling heeft deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [3] Verder heeft de Afdeling op 16 september 2019 geoordeeld dat de gedragslijn in overeenstemming is met het uiteengezette algemene beoordelingskader in nareiszaken in het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019 in de zaak C-635/17 (arrest E.). [4]
3.1.
Uitgangspunt is dat de identiteit van de nareiziger en de familierechtelijke relatie met de referent met officiële documenten wordt aangetoond. Volgens de gedragslijn (die ten tijde van belang was vastgelegd in Werkinstructie 2018/20 ‘Nader onderzoek in de nareisprocedure’ (werkinstructie)) betrekt verweerder, ongeacht de vraag of sprake is van bewijsnood aan de zijde van de vreemdeling, ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten bij de beoordeling of een (Eritrese) vreemdeling de door hem of haar gestelde identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk heeft gemaakt. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die de vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat uit het arrest E. noch uit de Gezinsherenigingsrichtlijn voor verweerder de verplichting volgt aanvullend onderzoek aan te bieden als de nareiziger niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen officiële documenten kan overleggen om zijn identiteit aan te tonen en hij ook niet één of meerdere onofficiële documenten heeft overgelegd die, objectief gezien, begin van bewijs van de identiteit opleveren. [5]
3.2.
Uit de werkinstructie volgt verder dat, als het gaat om biologische kerngezinnen waarbij één van de biologische kinderen optreedt als referent (in het geval van een alleenstaande minderjarige vreemdeling), de identiteit van de na te reizen ouders met officiële documenten moet worden aangetoond of op andere wijze aannemelijk moet worden gemaakt. Ten aanzien van de biologische broers en zussen van de alleenstaande minderjarige vreemdeling geldt dat in beginsel het ontbreken van officiële identificerende en familierechtelijke documenten van minderjarige broers en/of zussen niet wordt tegengeworpen. Als de identiteit van de ouders met officiële documenten is aangetoond of op andere wijze aannemelijk is gemaakt, zal het gezin in de gelegenheid worden gesteld de familierechtelijke relatie aan te tonen door middel van DNA-onderzoek.
3.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019 [6] volgt dat, wanneer de identiteit van de nareiziger niet met officiële identiteitsdocument is aangetoond en deze ook niet aannemelijk is gemaakt door het overleggen van substantieel bewijs, verweerder niet hoeft over te gaan tot een beoordeling of met de overgelegde documenten de gestelde familierelatie aannemelijk is gemaakt en of deze documenten aanleiding geven tot het aanbieden van aanvullend onderzoek.
Het standpunt van verweerder
4. Aan de afwijzing van de mvv-aanvragen ten behoeve van eiseres 1 en eiser legt verweerder het volgende ten grondslag. Eiseres 1 en eiser hebben hun identiteit niet aangetoond met officiële documenten, zijnde documenten die voldoen aan de vereisten als bedoeld in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Gebleken is dat eiseres 1 en eiser wel in het bezit zijn geweest van officiële identiteitsdocumenten, namelijk een Eritrese identiteitskaart. Eiseres 1 en eiser hebben niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van deze documenten hen niet is toe te rekenen. Met de verklaring dat eiseres 1 en eiser hun Eritrese identiteitskaarten zijn kwijtgeraakt tijdens een verhuizing in 2010, is niet met overtuigende argumenten en uitgebreid onderbouwd aangegeven waarom eiseres 1 en eiser in het verleden en/of nu niet in het bezit zijn van officiële identificerende documenten. De gegeven verklaring acht verweerder niet plausibel. Eiseres 1 en eiser zijn verantwoordelijk voor het in bezit houden van originele, officiële documenten. De gevolgen van het (niet aannemelijk geachte) verlies van de Eritrese identiteitskaarten en het niet regelen van vervangende documenten, komt voor eigen rekening en risico, aldus verweerder. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bewijsnood voor het overleggen van officiële documenten ter onderbouwing van de identiteit van eiseres 1 en eiser.
Eiseres 1 en eiser hebben hun identiteit ook niet met substantieel indicatief bewijs, dat wil zeggen op een andere manier dan met officiële identiteitsdocumenten, aangetoond of aannemelijk gemaakt, zo overweegt verweerder verder. Ten aanzien van (de kopie van) de Soedanese vluchtelingenpas van eiseres 1 overweegt verweerder dat van de gegevens op dit document niet kan worden uitgegaan omdat dit document niet afkomstig is van de autoriteiten van het land van herkomst, omdat het document onvoldoende identificerende kenmerken bevat en bovendien een afwijkende namenreeks en afwijkend geboortejaar vermeldt. Omdat niet duidelijk is welke brondocumenten zijn gehanteerd voor de vermelding van de gegevens op deze pas, gaat verweerder ervan uit dat het document is afgegeven op basis van de eigen verklaringen van eiseres 1. Aan een dergelijk document kent verweerder beperkte waarde toe. Ook samen met de andere overgelegde documenten, vormt dit document onvoldoende substantieel bewijs voor het aannemelijk achten van de identiteit van eiseres 1.
Ook is volgens verweerder de gestelde vermissing dan wel het overlijden van eiser niet aannemelijk gemaakt. Hoewel verweerder niet van eisers verwacht dat zij zich wenden tot de autoriteiten voor het doen van aangifte van vermissing van eiser, werpt verweerder eisers wel tegen dat niet is gebleken van aantoonbare inspanningen om eiser op te (laten) sporen of aan te tonen dat dit niet mogelijk is. Ook op dit punt is geen sprake van bewijsnood en dit is evenmin op een andere manier aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
Omdat de identiteit van eiseres 1 en eiser niet vaststaat en niet aannemelijk is gemaakt, gaat verweerder niet over tot de beoordeling of sprake is van een gezinsband met referent en wijst hij de aanvragen om die reden af.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres 1 en eiser geen officiële identiteitsdocumenten, dat wil zeggen documenten afkomstig van de autoriteiten van het land van herkomst, hebben overgelegd en zij dus niet met officiële documenten hun identiteit hebben aangetoond. Ook is niet in geschil, zoals door referent op de zitting is verduidelijkt, dat eiseres 1 en eiser dergelijke documenten in het verleden (in Eritrea) wel hebben gehad. In dat geval moeten eiseres 1 en eiser met een concrete, uitgebreide en op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maken dat het niet kunnen overleggen van officiële identificerende documenten niet aan hen is toe te rekenen. [7] Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs op het standpunt dat, met de enkele verklaring dat de Eritrese identiteitskaarten van eiseres 1 en eiser zijn kwijtgeraakt tijdens een verhuizing in Soedan in 2010, van een zodanige verklaring geen sprake is. Deze verklaring heeft verweerder onvoldoende mogen achten als verklaring voor het feit dat eiseres 1 en eiser niet (meer) in het bezit zijn van officiële identificerende documenten. Verweerder heeft voldoende deugdelijk gemotiveerd dat eiseres 1 en eiser niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij voor het overleggen van officiële documenten ter onderbouwing van hun identiteit in bewijsnood verkeren.
In overeenstemming met zijn vaste gedragslijn heeft verweerder, in het kader van de vraag of de identiteit van eiseres 1 en eiser aannemelijk is gemaakt, ook de andere ingebrachte, niet-officiële documenten en afgelegde verklaringen beoordeeld. Er zijn geen documenten overgelegd die specifiek ter onderbouwing van de identiteit van eiser zijn opgesteld. Over de ter onderbouwing van de identiteit van eiseres 1 ingebrachte kopie van het Soedanese vluchtelingendocument heeft verweerder terecht en onbetwist opgemerkt dat dit document niet afkomstig is van de autoriteiten van het land van herkomst van eiseres 1 en dat niet gebleken is van een hieraan ten grondslag liggend brondocument waarop deze gegevens zijn gebaseerd. Verweerder gaat er onder die omstandigheden dan ook niet ten onrechte van uit, wat ook niet is betwist, dat de gegevens op deze vluchtelingenpas zijn gebaseerd op de eigen verklaringen van eiseres 1. Aan een indicatief document dat op basis van eigen verklaringen is opgemaakt, kent verweerder niet ten onrechte beperkte(re) waarde toe bij het vaststellen van de gestelde identiteit van de vreemdeling. [8] Verweerder heeft verder terecht in aanmerking genomen dat de gegevens op het Soedanese vluchtelingendocument strijdig zijn met de verklaringen van eisers. Zo wijkt het geboortejaar (1970) op het document af van de opgaaf bij de aanvraag in 2017 dat eiseres 1 ongeveer 40 jaar zou zijn. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze omstandigheden afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van het document en de gegevens die daarop zijn vermeld.
Ook bezien in samenhang met de documenten die eisers verder nog hebben overgelegd, namelijk de kopieën van doopcertificaten, de kopieën van schoolpassen, de kopieën van gezondheidskaarten en de kopie van een schoolrapport, voor zover daarop de namen van eiseres 1 en eiser vermeld staat, stelt verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt dat deze documenten naar inhoud en omvang onvoldoende substantieel zijn om de identiteit van eiseres 1 en eiser alsnog aannemelijk te achten.
Verweerder stelt zich dan ook op goede gronden op het standpunt dat de identiteit van eiseres 1 en eiser niet vaststaat en ook niet aannemelijk is gemaakt. De beroepsgronden slagen niet.
5.1
Omdat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiseres 1 en eiser niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen officiële identiteitsdocumenten kunnen overleggen en ook geen substantieel bewijs van hun identiteit in de vorm van onofficiële documenten hebben overgelegd, was verweerder niet gehouden tot het aanbieden van nader onderzoek naar de identiteit van eiseres 1 en eiser en heeft verweerder zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat hij niet toekomt aan de beoordeling van de gestelde familierelatie tussen referent en eiseres 1 (en eiser). [9] De beroepsgronden slagen niet.
Ten aanzien van eiseressen 2, 3 en 4
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat nu de identiteit van eiseres 1 en eiser niet met officiële identiteitsbewijzen is aangetoond en evenmin op andere wijze, met substantiële indicatieve documenten, aannemelijk is gemaakt, de identiteit van eiseressen 2 en 3, zijnde hun gestelde biologische kinderen, en hun familierechtelijke relatie met eiseres 1 en eiser, ook niet kan worden vastgesteld. De indicatieve bewijzen die eiseressen 2 en 3 hebben overgelegd, zijn niet van zodanig substantiële aard dat deze aan die conclusie kunnen afdoen. In dat verband merkt verweerder terecht op dat de doopaktes en het schoolrapport geen pasfoto’s bevatten en de gegevens op de gezondheidskaarten afwijken.
Bovendien stellen eiseressen 2, 3 en 4 te behoren tot het gezin van eiseres 1 (en eiser) en beogen zij verblijf bij hen. Met de afwijzende besluiten worden eiseressen 2, 3 en 4 niet van hun gestelde (pleeg)ouder(s) gescheiden en kunnen zij het familie- en/of gezinsleven zoals dat nu buiten Nederland bestaat, met elkaar blijven uitoefenen. Het familie- en/of gezinsleven dat (minderjarige) kinderen met hun (pleeg)ouders hebben, prevaleert boven het eventuele familie- en/of gezinsleven met een (pleeg)broer.
Verweerder heeft de aanvragen ten behoeven van eiseressen 2, 3 en 4 reeds vanwege het voorgaande terecht afgewezen. Gelet hierop behoeft wat door verweerder voor het overige is tegengeworpen en door eisers in reactie daarop is aangevoerd, geen bespreking.
De belangen van de kinderen
7. Omdat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat de identiteit van eiseres 1 en eiser niet vaststaat en evenmin aannemelijk is gemaakt, waardoor ook geen duidelijkheid kan worden verschaft over de onderlinge familierelatie, is niet vast te stellen wat de belangen van het kind zijn en kan aan een belangenafweging in dit verband niet worden toegekomen. [10] De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
8. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvragen ten behoeve van eiseres 1 en eiser om verlening van een mvv voor nareis en de aanvragen ten behoeve van eiseressen 2, 3 en 4 om verlening van een mvv voor het uitoefenen van familie- of gezinsleven op goede gronden heeft afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van de Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 november 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354.
3.PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71.
5.Zie de uitspraken van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2015, 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1345 en 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1501.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3146.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1171.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4492.
10.Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:25 en van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3147.