ECLI:NL:RBDHA:2020:11458
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schorsing van een militair ambtenaar op basis van strafrechtelijke vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een militair ambtenaar, eiser, en de Commandant Personeelslogistiek Commando, verweerder. Eiser was werkzaam als majoor bij de Koninklijke Landmacht en werd op 15 april 2019 in zijn ambt geschorst vanwege een strafrechtelijke vervolging die tegen hem was ingesteld. De schorsing was gebaseerd op artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de schorsing, maar verweerder handhaafde het primaire besluit na heroverweging. De rechtbank oordeelde dat de schorsing rechtmatig was, omdat de ernst van de verdenkingen, waaronder het gebruik van geweld tegen een politieambtenaar, een schorsing rechtvaardigde. Eiser voerde aan dat de schorsing onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen redelijke belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en dat de belangen van de defensieorganisatie zwaarder wogen dan die van eiser. De rechtbank concludeerde dat de schorsing geen onomkeerbare financiële gevolgen voor eiser had en dat de duur van de schorsing gelimiteerd was tot het moment waarop de feiten in de strafrechtelijke procedure deugdelijk waren vastgesteld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond.