ECLI:NL:RBDHA:2020:11397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
NL20.18437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van asielzoeker en de noodzakelijkheid van de maatregel volgens de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. De eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 11 oktober 2020, hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat de grondslagen voor de bewaring onvoldoende gemotiveerd zijn en dat er een aparte motivering voor de noodzakelijkheid van de maatregel vereist is.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door eiser. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de noodzakelijkheid van de maatregel niet afzonderlijk hoeft te worden gemotiveerd, mits de gronden voor de bewaring voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat een risico op onttrekking aan het toezicht voldoende is om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring deugdelijk heeft gemotiveerd en dat het beroep van eiser ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 oktober 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18437
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser voert aan dat verweerder de grondslagen uit artikel 59b, eerste lid aanhef en onder a en b, van de Vw onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Om deze reden is de maatregel van bewaring onrechtmatig. Ten aanzien van de grondslag uit artikel 59b, eerste lid onder b, van de Vw beroept eiser zich op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 4 september 20193. Hieruit volgt volgens eiser dat naast de motivering dat een risico op onttrekking bestaat, ook apart gemotiveerd moet worden dat de maatregel noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens in het kader van de asielaanvraag. Deze noodzakelijkheid is volgens eiser in de maatregel van bewaring onvoldoende gemotiveerd.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
5. Ingevolge artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb is de grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, aanwezig, indien door middel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning kunnen worden verkregen, en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, voordoen.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 oktober 20164 volgt dat als in een besluit voldoende deugdelijk is gemotiveerd – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – dat risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, daarmee ook is gegeven dat een bewaring noodzakelijk is met het oog op verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Een afzonderlijke motivering over de noodzakelijkheid van de maatregel is dus niet vereist. De uitspraak van zittingsplaats Zwolle van 4 september 2019, waarin deze afzonderlijke motivering wel wordt verlangd, heeft de ABRvS in hoger beroep bij uitspraak van 10 december 20195 vernietigd. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat uit de tegengeworpen gronden een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt en eiser heeft deze gronden niet betwist. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser al twee keer eerder een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland en pas na zijn aanhouding een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend. Gelet op de uitspraak van de ABRvS van 19 oktober 2016 heeft verweerder hiermee deugdelijk het bestaan van een risico op onttrekking
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5 ECLI:NL:RVS:2019:4131 in samenhang met de uitspraak van de ABRvS van 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2844.
aan het toezicht gemotiveerd en is daarmee dus gegeven dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7. De grondslagen uit artikel 59b, lid 1, onder a tot en met d, van de Vw zijn autonoom en kunnen op zichzelf aan de bewaring ten grondslag worden gelegd. Aangezien de grond uit artikel 59b, lid 1 onder b, van de Vw de maatregel van bewaring zelfstandig kan dragen, beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de grond uit artikel 59b, lid 1 onder a, van de Vw niet. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 oktober 2020

Documentcode: DSR13116941

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.