3.2De gelijkstelling die de wetgever maakt en het oordeel dat de Afdeling naar aanleiding daarvan geeft, overtuigen niet zonder meer. Preambule 15 van de Opvangrichtlijn luidt: “Verzoekers mogen alleen in bewaring worden genomen onder de in deze richtlijn vastgestelde, zeer duidelijk omschreven uitzonderlijke voorwaarden en alleen indien dit beantwoordt aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, zowel wat de wijze als wat het doel van de bewaring betreft.” Een van die ‘uitzonderlijke voorwaarden’ staat in het laatste deel van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw 2000, namelijk: ‘met name indien sprake is van een risico op onttrekking’. Als daarvan sprake is, is de ‘uitzonderlijke voorwaarde’ vervuld. Daarmee is echter nog niet gegeven dat de maatregel ook beantwoordt aan het beginsel van noodzakelijkheid, wat volgens de preambule evenzeer een voorwaarde is.
Dat het bestaan van een risico op onttrekking zonder meer impliceert dat bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van (kortweg) een asielverzoek, is ook niet logisch.
Als dat het geval zou zijn, had de Europese wetgever de (dubbele) noodzakelijkheid niet hoeven benoemen, en kunnen volstaan met de regel dat bewaring van een asielzoeker is toegestaan als een risico op onttrekking bestaat, zoals dat ook het geval is bij vreemdelingen die geen asielzoeker zijn. In dat verband wijst de rechtbank er nog op dat in die gevallen waarin op het asielverzoek niet kan worden beslist om redenen die aan de verzoeker zijn te wijten, verweerder ook (met toepassing van artikel 30c van de Vw) kan besluiten een asielverzoek buiten behandeling te stellen. Ook om die reden is niet zonder meer gegeven dat - als een risico op onttrekking bestaat - bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielverzoek.
De beroepsgrond slaagt daarom.
4. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 4 september 2019.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 22 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 3 x € 105,- (verblijf politiecel) en 19 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.835,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.