Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.ACCUNIA EUROPEAN CLO I B.V.,
ACCUNIA EUROPEAN CLO II B.V.,
ALME LOAN FUNDING IV B.V.,
ALME LOAN FUNDING V B.V.,
ARES EUROPEAN CLO VI B.V.,
ARES EUROPEAN CLO VII B.V.,
ARES EUROPEAN CLO VIII B.V.,
ARES EUROPEAN CLO IX B.V.,
ARES EUROPEAN CLO X B.V.,
ARES EUROPEAN CLO XI B.V.,
ARES EUROPEAN CLO XII B.V.,
ARES EUROPEAN CLO XIII B.V.,
BABSON EURO CLO 2014-2 B.V.,
BABSON EURO CLO 2015-1 B.V.,
BARINGS EURO CLO 2014-1 B.V.,
BARINGS EURO CLO 2016-1 B.V.,
BARINGS EURO CLO 2017-1 B.V.,
BARINGS EURO CLO 2018-1 B.V.,
BARINGS EURO CLO 2018-2 B.V.,
BARINGS EURO CLO 2018-3 B.V.,
CAIRN CLO III B.V.,
CAIRN CLO IV B.V.,
CAIRN CLO V B.V.,
CAIRN CLO VI B.V.,
CAIRN CLO VII B.V.,
CAIRN CLO VIII B.V.,
CAIRN CLO IX B.V.,
CAIRN CLO X B.V.,
CONTEGO CLO II B.V.,
CONTEGO CLO III B.V.,
DRYDEN 29 EURO CLO 2013 B.V.,
DRYDEN 32 EURO CLO 2014 B.V.,
DRYDEN 35 EURO CLO 2014 B.V.,
DRYDEN 39 EURO CLO 2015 B.V.,
DRYDEN 44 EURO CLO 2015 B.V.,
DRYDEN 46 EURO CLO 2016 B.V.,
DRYDEN 48 EURO CLO 2016 B.V.,
DRYDEN 51 EURO CLO 2017 B.V.,
DRYDEN 52 EURO CLO 2017 B.V.,
DRYDEN 56 EURO CLO 2017 B.V.,
DRYDEN 59 EURO CLO 2017 B.V.,
DRYDEN 62 EURO CLO 2017 B.V.,
DRYDEN 63 GBP CLO 2018 B.V.,
DRYDEN 66 EURO CLO 2018 B.V.,
DRYDEN 69 EURO CLO 2018 B.V.,
DRYDEN 73 EURO CLO 2018 B.V.,
DRYDEN XXVII-R EURO CLO 2017 B.V.,
EURO-GALAXY III CLO B.V.,
EURO-GALAXY IV CLO B.V.,
EURO-GALAXY V CLO B.V.,
GRAND HARBOUR I B.V.,
GROSVENOR PLACE CLO 2015-1 B.V.,
HALCYON LOAN ADVISORS EUROPEAN FUNDING 2014 B.V.,
JUBILEE CLO 2013-X B.V.,
JUBILEE CLO 2014-XI B.V.,
JUBILEE CLO 2014-XII B.V.,
JUBILEE CLO 2014-XIV B.V.,
JUBILEE CLO 2015-XV B.V.,
JUBILEE CLO 2015-XVI B.V.,
JUBILEE CLO 2016-XVII B.V.,
JUBILEE CLO 2017-XVIII B.V.,
JUBILEE CLO 2017-XIX B.V.,
JUBILEE CLO 2018-XX B.V.,
JUBILEE CLO 2018-XXI B.V.,
JUBILEE CLO 2019-XXII B.V.,
JUBILEE CLO 2019-XXIII B.V.,
MADISON PARK EURO FUNDING V B.V.,
MADISON PARK EURO FUNDING VI B.V.,
MADISON PARK EURO FUNDING VII B.V.,
NORTH WESTERLY V B.V.,
NORTH WESTERLY VI B.V.,
OZLME B.V.,
PENTA CLO 2 B.V.,
TIKEHAU CLO B.V.,
TIKEHAU CLO II B.V.,
TIKEHAU CLO III B.V.,
TIKEHAU CLO IV B.V.,
TIKEHAU CLO V B.V.,
1.De procedure
2.De feiten
- De vermogensbeheerder moet de bevoegdheid hebben om zelfstandig – binnen het beleggingsprofiel – wijzigingen aan te brengen in de beleggingen en deze beleggingsbeslissingen uit te voeren.
- Er moet sprake zijn van een belegging van door meerdere participanten (in dit geval: de investeerders) bijeengebracht vermogen, waarbij de opbrengst alleen ten goede komt aan deze participanten.
- Het trustkantoor, de certificaathouder, ontvangt via het dividend een deel van de opbrengst, maar is geen participant.
- Het trustkantoor zal de dividenduitkering behandelen als een vergoeding voor haar trustactiviteiten en zal daarvoor omzetbelasting afdragen.
- Fondsen die de kenmerken hebben van een instelling voor collectieve belegging in effecten (‘icbe’) als bedoeld in artikel 1:1 Wft vallen onder de toezichtregels van Richtlijn 2014/91/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot wijziging van Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) wat bewaartaken, beloningsbeleid en sancties betreft (hierna: ICBE-richtlijn);
- Fondsen die kenmerken hebben van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 Wft vallen onder de toezichtregels van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (hierna: AIFM-richtlijn);
- Fondsen die vallen onder de toezichtregels van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (hierna: MiFID-richtlijn).
Icbe’s en beleggingsinstellingen die vergunningplichtig zijn of waarvoor de beheerder vergunningplichtig is op grond van artikel 2:65 respectievelijk 2:69b Wft (onderdeel 2.1);
Beleggingsinstellingen die vallen onder het registratieregime (licht toezicht) van artikel 2:66a Wft (onderdeel 2.2);
Interne fondsen van verzekeraars die vallen onder het toezicht van DNB en AFM op verzekeraars (onderdeel 2.3.1);
Interne fondsen in een master-feederbeleggingsstructuur die vallen onder het financieel toezicht op de extern opererende feederbeleggingsinstelling of feeder-icbe (onderdeel 2.3.2);
Pensioenfondsen (onderdeel 2.4).
. Via de beheerder wordt toezicht gehouden op (het vermogen van) de beleggingsinstelling. In een dergelijk geval is sprake van bijzonder overheidstoezicht op het fonds.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
mogelijkgeen stand houdt, betekent niet dat zo’n standpunt
onmiskenbaaronjuist of ongegrond is. Alleen hieruit vloeit al voort dat de omstandigheid dat de Belastingdienst in de brief van 28 augustus 2020 kenbaar heeft gemaakt dat hij in (nieuw) vooroverleg het vraagstuk over bijzonder overheidstoezicht buiten beschouwing laat in afwachting van het oordeel van de Hoge Raad in de MiFID-procedures, niet betekent dat de opzegging van de Standpuntbepaling onmiskenbaar onjuist of ongegrond was. Deze passage uit de brief van 28 augustus 2020 – waarvan de Belastingdienst de door de CO’s gegeven uitleg overigens betwist – kan daarom verder onbesproken blijven.