ECLI:NL:RBDHA:2020:11028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering paspoortaanvraag voor minderjarige op basis van niet-bevoegd opgemaakte huwelijksakte

In deze zaak hebben eisers, de heer [eiser] en mevrouw [eiseres], een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort voor hun minderjarige zoon, [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 in [woonplaats 2], Guinee. De aanvraag werd niet in behandeling genomen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat de overgelegde huwelijksakte, opgemaakt in Guinee, niet bevoegd zou zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de identiteit van [minderjarige] en de familierechtelijke relatie met zijn vader niet konden worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht baseerde op het deskundigenadvies van het Bureau Documenten van de IND, dat concludeerde dat de huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd was opgemaakt. Eisers voerden aan dat de huwelijksakte door Belgische autoriteiten was erkend en dat de identiteit van [minderjarige] al bleek uit zijn geboorteakte. De rechtbank oordeelde echter dat het enkel overleggen van een geboorteakte niet voldoende was om de afstamming en nationaliteit vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/8034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats 1] , België,

als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige zoon,
[minderjarige], te [woonplaats 2] , Guinee,
Tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Ijserinkhuijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een Nederlands paspoort voor hun minderjarige zoon, [minderjarige] , niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 19 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben op 7 oktober 2020 aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft op 15 oktober 2020 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 19 oktober 2020. De gemachtigden van partijen hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

1. [minderjarige] is geboren op [geboortedag] 2016 in [woonplaats 2] , Guinee. Bij de paspoortaanvraag van eisers op 11 april 2018 voor hun minderjarige zoon is een geboorteakte overgelegd, waarin als zijn ouders zijn vermeld: de heer [eiser] (de vader), en mevrouw [eiseres] (de moeder). Deze geboorteakte is opgemaakt op
30 december 2016 door een ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats 2] , Guinee op grond van een uitspraak van de rechtbank in Guinee,
jugement supplétif, nummer [nummerreeks] , van 27 december 2016. Eisers hebben bij hun aanvraag aangegeven dat zij een
jugement supplétifhebben aangevraagd, omdat de huwelijksakte verloren was gegaan en geen nieuwe huwelijksakte wordt afgegeven in Guinee.
1.1.
De vader is geboren op 1 juli 1983 in [woonplaats 2] , Guinee, en heeft op 30 januari 2014 door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit verkregen.
1.2.
Op 12 mei 2014 is de vader uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (de BRP) van de gemeente Roosendaal, wegens emigratie naar België. In de gegevens van de BRP zijn geen huwelijken van de vader bekend.
1.3.
De moeder, geboren op 13 januari 1993 in [woonplaats 2] , Guinee, heeft het Nederlanderschap nimmer verkregen en bezit de Guinese nationaliteit.
1.4.
In de overgelegde huwelijksakte is vermeld dat de ouders op 15 januari 2012 in [woonplaats 2] , Guinee, met elkaar in het huwelijk zijn getreden. Dit huwelijk is op grond van een
jugement supplétif, nummer [nummerreeks] , van 29 december 2016, op 30 december 2016 in het huwelijksregister opgenomen.
1.5.
Door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (de IND) is onderzoek gedaan naar echtheid van de bij de paspoortaanvraag overgelegde geboorte- en huwelijksakte. In een verklaring van onderzoek van 11 juli 2018 heeft Bureau Documenten vermeld dat het een tardieve registratie van een huwelijk betreft dat op basis van een rechterlijke uitspraak is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Volgens Guinese wetgeving kan een huwelijk alleen tardief worden geregistreerd indien de oorspronkelijk registratie kwijt is. Uit het document blijkt niet dat een dergelijk geval zich heeft voorgedaan. Tevens wordt vermeld dat het huwelijk is gesloten tegenover een gemeenteambtenaar. De geboorteakte is mogelijk echt en de huwelijksakte is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Niet kan worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn.
2. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag inhoudelijk beoordeeld en deze volgens artikel 52, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (Pub 2001) buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het onderzoek van het Bureau Documenten van 11 juli 2018 op het standpunt gesteld dat de bij de aanvraag overgelegde huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Hierdoor kan de identiteit van [minderjarige] niet worden vastgesteld. Ook kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [minderjarige] is geboren staande het huwelijk van de vader en moeder. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat [minderjarige] het Nederlanderschap aan de vader heeft ontleend.
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder ziet, gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd, geen aanleiding om te twijfelen aan de resultaten van het onderzoek van Bureau Documenten. Eisers hebben voorts geen gebruik gemaakt van de aangeboden mogelijkheid om aanvullende documenten met betrekking tot het bestaan van het gestelde huwelijk te overleggen. Verweerder heeft verder ten overvloede overwogen dat de vader op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] kan indienen bij de civiele rechter van deze rechtbank.
3. Eisers voeren in beroep aan dat in het bestreden besluit ten onrechte is overwogen dat de paspoortaanvraag niet in behandeling kan worden genomen, omdat volgens het Bureau Documenten van de IND de huwelijksakte niet bevoegd zou zijn opgemaakt en afgegeven. De identiteit en de afstamming van [minderjarige] blijkt echter reeds uit zijn geboorteakte. Eisers stellen dat is gebleken dat [minderjarige] staande het huwelijk van zijn ouders is geboren en dat hij het Nederlanderschap aan zijn vader heeft ontleend. De huwelijksakte is bovendien al door de Belgische autoriteiten geaccepteerd. Verweerder zou de huwelijksakte om die reden ook moeten erkennen. Het niet accepteren van de huwelijksakte is daarom in strijd met het rechtszekerheids- en/of het vertrouwensbeginsel. Eisers menen dat zij moeten kunnen vertrouwen op de geldigheid in Nederland van een rechterlijke uitspraak uit Guinee en op de beslissing van een ander Europees land dat de huwelijksakte wel rechtsgeldig acht. In Nederland moet op grond van artikel 10:110 van het BW een buitenlands vonnis worden erkend, tenzij sprake is van een strijdigheid met de openbare orde. Dit is niet het geval. Verweerder stelt ten onrechte dat de huwelijksakte slechts geldig is als een Volet 4 wordt overgelegd. Eisers zijn niet in staat een Volet 4 te overleggen, omdat sinds het uitbreken van de coronacrisis deze documenten niet meer worden verstrekt. [minderjarige] heeft daarom op grond van artikel 3, eerste lid, dan wel op grond van artikel 4, tweede lid, van de RWN het Nederlanderschap aan zijn vader ontleend.
4. De op deze zaak van toepassing zijnde wettelijke regels zijn als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De wetgever hecht een groot belang aan het bevorderen van het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Het verstrekken van Nederlandse reisdocumenten aan personen van wie de nationaliteit niet boven alle twijfel is verheven, ondergraaft het vertrouwen in dergelijke reisdocumenten per definitie. In geval van twijfel ten aanzien van de nationaliteit van de aanvrager van een Nederlands reisdocument kan daarom niet tot verstrekking ervan worden overgegaan. Het bezit van het Nederlanderschap is in artikel 9 van de Paspoortwet dan ook als conditio sine qua non gesteld voor het verstrekken van een Nederlands paspoort.
5.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1823, heeft overwogen, volgt uit artikel 28, tweede lid, van de Paspoortwet en artikel 9, vierde lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling buitenland 2001 (Pub) dat de bewijslast om de benodigde zekerheid te verschaffen over het gestelde Nederlanderschap bij de aanvrager berust.
5.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het enkel overleggen van een (mogelijk) echt bevonden geboorteakte niet voldoende is voor het vaststellen van de afstamming en de nationaliteit van een kind.
5.4.
Met betrekking tot de stelling van eisers dat de familierechtelijke betrekking tussen de vader en [minderjarige] tot stand is gekomen, doordat [minderjarige] staande het huwelijk is geboren, overweegt de rechtbank het volgende.
5.5.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten ten grondslag gelegd. Dit is een deskundigenadvies. In de verklaring van onderzoek staat dat de tardieve registratie van het huwelijk in Guinee gebaseerd op de rechterlijke uitspraak, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven.
5.6.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3490, volgt dat een rapport van Bureau Documenten als deskundigenadvies aan verweerder moet worden aangemerkt ten behoeve van de uitvoering van diens bevoegdheden. Verweerder mag in beginsel van dat deskundigenadvies uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet verweerder zich er wel van vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de uitkomst van het advies slechts met succes worden bestreden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
5.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel inhoudelijk niet inzichtelijk en concludent is. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat eisers geen contra-expertise hebben overgelegd. Dat dit niet nodig was, omdat verweerder slechts om een volet 4 vroeg, zoals ter zitting is betoogd, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft dan ook van de verklaring van onderzoek mogen uitgaan en de vaststelling dat de huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De enkele stelling van eisers dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de door eisers overgelegde documenten, leidt daarom niet tot een ander oordeel.
5.8.
Ook is niet in geschil dat eisers geen kopie hebben overgelegd van een volet 4 van de huwelijksakte, hoewel zij daartoe al op de hoorzitting van 30 november 2018 in de gelegenheid zijn gesteld. Verweerder heeft in het verweerschrift van 5 augustus 2020 toegelicht dat een volet 4 het exemplaar is dat in het huwelijksregister aanwezig moet zijn indien een huwelijk is voltrokken in Guinee. Uit de uitspraak van de Guinese rechtbank (
jugement supplétif) van 29 december 2016 blijkt niet dat de rechtbank in Guinee onderzoek heeft gedaan naar de vraag of er een huwelijksregister is of dat dit verloren is gegaan in de gemeente [woonplaats 2] , waar eisers op 15 januari 2012 stellen te zijn gehuwd. Het is in Guinee alleen mogelijk om een vervangende huwelijksakte door een uitspraak te laten opstellen als er geen huwelijksregister is of als dit verloren is gegaan. De uitspraak van de Guinese rechtbank is slechts opgemaakt op basis van een eigen verklaring van de vader en op basis van twee getuigenverklaringen. Uit het algemeen ambtsbericht van Guinee van juni 2014 (pag. 21) blijkt dat
jugements supplétifsbetreffende geboorte merendeels ‘op maat’ – zonder enige verificatie – worden verstrekt, alleen op basis van de verklaringen van twee getuigen. In de praktijk blijkt dat dit ook gebeurt bij
jugements supplétifsbetreffende een huwelijk. Eisers hebben geen verklaring van de burgerlijke stand in Guinee overgelegd, waaruit blijkt dat zij geen kopie van de huwelijksakte kunnen overleggen.
5.9.
De rechtbank volgt eisers niet in de in beroep ingenomen en niet onderbouwde stelling dat zij niet in staat zijn om een volet 4 te overleggen, omdat sinds het uitbreken van de coronacrisis in Guinee geen volet 4 meer wordt verstrekt. Eisers hebben, zoals verweerder terecht stelt, immers geruime tijd gehad om dit document te overleggen nog voordat de coronacrisis uitbrak. Bovendien is niet in geschil dat eisers hun huwelijk evenmin met andere documenten hebben onderbouwd.
5.10.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat verweerder de huwelijksakte moet erkennen, omdat de Belgische autoriteiten dat wel hebben gedaan. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat hem een autonome bevoegdheid toekomt wat betreft de beoordeling of een persoon die een Nederlands reisdocument heeft aangevraagd het daartoe vereiste Nederlanderschap daadwerkelijk bezit.
5.11.
Uit het door eisers aangehaalde artikel 10:100 van het Burgerlijk Wetboek volgt niet dat verweerder een uitspraak van de Guinese rechtbank zou moeten erkennen, omdat dit artikel niet ziet op erkenning van buitenlandse uitspraken betreffende een huwelijk, zoals verweerder heeft toegelicht. Dit artikel ziet immers op de erkenning van buitenlandse uitspraken, waarbij de familierechtelijke betrekking uit hoofd van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd.
5.12.
Ook het beroep op het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel in dit verband baat eisers niet. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8544, volgt dat het Nederlanderschap kan worden verkregen noch behouden door de werking van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
5.13.
Voor zover eisers, eerst in beroep, hebben gesteld dat [minderjarige] ook aan artikel 4, tweede lid, van de RWN het Nederlanderschap aan zijn vader ontleent, stelt de rechtbank vast dat geen stukken zijn overgelegd, waaruit blijkt dat de vader [minderjarige] heeft erkend. Verweerder heeft eisers erop gewezen dat zij opnieuw een paspoortaanvraag kunnen indienen, waarbij stukken worden overgelegd waaruit een erkenningshandeling blijkt.
5.14.
In hetgeen eisers voor het overige hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
5.15.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat [minderjarige] staande het huwelijk is geboren en door geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen op grond van artikel 3 van de RWN. Verweerder heeft de aanvraag om aan [minderjarige] een Nederlands paspoort te verstrekken daarom terecht niet in behandeling genomen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 oktober 2020.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
De aanspraken op Nederlandse paspoorten en reisdocumenten zijn geregeld in de Rijkswet van 26 september 1991, houdende het stellen van regelen betreffende de verstrekking van reisdocumenten (de Paspoortwet) alsmede in de Paspoortuitvoeringsregeling buitenland 2001 (de Pub 2001).
De in dit kader relevante bepalingen zijn:
Artikel 9, eerste en tweede lid, van de Paspoortwet
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
2. In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Artikel 28, eerste en tweede lid, van de Paspoortwet
1. De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
2. De aanvrager kan worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
Artikel 9, eerste en vierde lid, van de Pub 2001
1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
4. Indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager te overleggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Artikel 36, vijfde lid, van de Pub 2001
De aanvrager aan wie niet eerder een Nederlands reisdocument is verstrekt, dient bij zijn aanvraag andere identiteitsdocumenten die voorzien zijn van zijn foto en handtekening over te leggen. Indien hij dergelijke documenten niet kan overleggen of ondanks overlegging van deze documenten twijfel blijft bestaan over zijn identiteit, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Artikel 52, eerste lid, van de Pub 2001
Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 wordt niet in behandeling genomen.
N.B. Met betrekking tot deze laatste bepaling zij volledigheidshalve opgemerkt dat, zoals de Afdeling in de uitspraak van 17 februari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL4166) heeft geoordeeld, hier geen sprake is van een buitenbehandelingstelling in de zin van artikel 4:5 van de Awb. Een aanvraag die op grond van artikel 52, eerste lid, van de Pub 2001 niet in behandeling wordt genomen, is immers wel degelijk inhoudelijk behandeld. Een besluit tot het niet in behandeling nemen van een aanvraag in de zin van de Paspoortwet en de Pub 2001 dient feitelijk dan ook te worden beschouwd en gelezen als een besluit tot het op inhoudelijke gronden afwijzen van die aanvraag.
De aanspraken op het Nederlanderschap zijn geregeld in de op 1 januari 1985 in werking getreden Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
De in dit kader relevante bepalingen zijn:
Artikel 1, eerste lid en onder d, van de RWN
In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder vader: de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.
Artikel 3, eerste lid, van de RWN
1. Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
Artikel 4, tweede lid, van de RWN
2. Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte en voor de leeftijd van zeven jaar door een Nederlander wordt erkend.
Het Nederlandse internationaal privaatrecht is sinds 1 januari 2012 gecodificeerd in Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (het BW).
De in dit kader relevante bepaling is:
Artikel 10:100, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van het BW
Een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.