21.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 oktober 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 oktober 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Opvangrichtlijn: Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Pb EU 2013, L 180)
Artikel 20
Beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen
1. De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen beperken of, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, intrekken indien een verzoeker:
a. a) de door de bevoegde instanties vastgestelde verblijfplaats verlaat zonder deze instanties op de hoogte te stellen of, indien toestemming vereist is, zonder toestemming; of
b) gedurende een in het nationale recht vastgestelde redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure; dan wel
c) een volgend verzoek als omschreven in artikel 2, onder q), van Richtlijn 2013/32/EU heeft ingediend.
In de onder a) en b) bedoelde gevallen, wanneer de verzoeker wordt opgespoord of zich vrijwillig bij de betrokken instantie meldt, wordt een met redenen omklede, op de redenen voor de verdwijning gebaseerde beslissing genomen inzake het opnieuw verstrekken van sommige of alle beperkte of ingetrokken materiële opvangvoorzieningen.
2. De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen tevens beperken indien zij kunnen aantonen dat de verzoeker zonder gerechtvaardigde reden na zijn binnenkomst in die lidstaat niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
3. De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen beperken of intrekken indien een verzoeker financiële middelen verborgen heeft gehouden en daardoor ten onrechte van materiële opvangvoorzieningen gebruik heeft gemaakt.
4. De lidstaten kunnen sancties vaststellen op ernstige inbreuken op de regels met betrekking tot de opvangcentra en op ernstige vormen van geweld.
5. De in de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde beslissingen tot beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen of sancties worden individueel, objectief en onpartijdig genomen en met redenen omkleed. De beslissingen worden genomen op grond van de specifieke situatie van de betrokkene, met name voor personen die onder artikel 21 vallen, en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De lidstaten zien erop toe dat verzoekers te allen tijde toegang hebben tot medische hulp overeenkomstig artikel 19 en zorgen ervoor dat alle verzoekers een waardige levensstandaard genieten.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat er geen materiële opvangvoorzieningen beperkt of ingetrokken worden voordat er een beslissing genomen is overeenkomstig lid 5.
1. Verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, die rechtmatig verblijf inhoudt, heeft van rechtswege tot gevolg de beëindiging van de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt. De verstrekkingen worden beëindigd op de wijze voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of in het andere wettelijk voorschrift en binnen de daartoe gestelde termijn.
Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
1. Het COA is belast met:
a. de materiële en immateriële opvang van asielzoekers;
b. het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening;
c. het plaatsen van asielzoekers op gemeentelijke opvangplaatsen, alsmede het betalen van bijdragen aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de kosten van deze opvang;
d. werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Huisvestingswet 2014 naar door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting;
e. door Onze Minister aan het COA op te dragen andere taken die samenhangen met de opvang van asielzoekers.
2 Onze minister kan het COA taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
3 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid.
Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
Artikel 1
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
….
c. asielaanvraag: een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000;
d. asielzoeker: een vreemdeling wiens vrijheid niet rechtens is ontnomen, door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend;
1. Deze regeling heeft uitsluitend betrekking op een asielzoeker en de daarmee gelijkgestelde categorieën, als bedoeld in artikel 3 derde en vierde lid van deze regeling, die niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, als bedoeld in de Participatiewet.
2 Het COA kan deze regeling tevens van toepassing verklaren op een asielzoeker die beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, indien dringende redenen daartoe noodzaken.
3 Het COA verstrekt aan de asielzoeker, bedoeld in artikel 3, binnen een redelijke termijn van ten hoogste vijftien dagen na de indiening van de asielaanvraag informatie over:
a. de geldende voordelen en de verplichtingen die hij moet nakomen in verband met de opvangvoorzieningen;
b. organisaties of groepen van personen die specifieke rechtsbijstand verlenen;
c. de opvangvoorzieningen, waaronder medische zorg.
4 Het COA zorgt ervoor dat de in het derde lid bedoelde informatie schriftelijk wordt verstrekt in een taal die de asielzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat. In voorkomend geval kan deze informatie tevens mondeling verstrekt worden.
1. Het COA draagt zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
2 Tot de in het eerste lid bedoelde categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden behoren:
a. de asielzoeker als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d van deze regeling;
b. de asielzoeker als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e van deze regeling.
3 Met de in het vorige lid bedoelde categorieën asielzoekers worden gelijkgesteld:
c. de vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000, is verleend en die, met inachtneming van artikel 12, reeds in de centrale opvang verblijft, dan wel verblijft in de extra begeleidings- en toezichtlocatie in afwachting van het betrekken van woonruimte in een gemeente, of verblijft in huisvesting op grond van het Gemeentelijk Versnellingsarrangement;
d. de vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft ingediend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid indien sprake is van gezinshereniging met een asielzoeker aan wie met toepassing van deze regeling opvang wordt geboden;
e. de vreemdeling die niet in een opvangvoorziening verblijft als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel h, en die in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd, of in het bezit wordt gesteld van een asielgerelateerde verblijfsvergunning, vanaf het moment van vergunningverlening tot het moment waarop passende huisvesting, daaronder begrepen huisvesting op grond van het Gemeentelijk Versnellingsarrangement, buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd, tenzij de vreemdeling reeds van overheidswege in een opvangvoorziening is gehuisvest;
4 Het COA draagt zorg voor de centrale opvang van andere categorieën vreemdelingen, als bedoeld in artikel 3, tweede, lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, na een verzoek hiertoe van Onze Minister.
1. Het recht op opvang eindigt in de volgende gevallen:
a. indien het een asielzoeker betreft aan wie een verblijfsvergunning is verleend: op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd;
b. indien het een asielzoeker betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag die recht geeft op opvang: op de dag na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden;
c. indien het een asielzoeker betreft aan wie met toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder d van deze regeling opvang is geboden: op de dag waarop voor de asielzoeker met wie gezinshereniging wordt beoogd naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd;
2 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is niet van invloed op het moment van het eindigen van het recht op opvang.
3 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder e, eindigt het recht op opvang indien het een uitgeprocedeerde asielzoeker betreft, die voorafgaand aan de aanvraag op medische gronden zijn complete en actuele medische gegevens heeft overgelegd, aan wie met toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder g, van deze regeling opvang is geboden: vier weken nadat het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd.
1. De gemeenteraad wijst indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel 7 in de huisvestingsverordening de categorieën woningzoekenden aan die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen.
2 Voor een huisvestingsvergunning komen slechts in aanmerking woningzoekenden die:
a. de Nederlandse nationaliteit bezitten of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld, of
b. vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf in Nederland hebben als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.