Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),
Procesverloop
Overwegingen
Eiseres heeft zich na 10 augustus 2016 niet meer gemeld bij verweerder. Verweerder heeft haar vervolgens op 14 september 2016 uitgeschreven uit het asielzoekerscentrum waar zij verbleef.
Bij brief van 17 mei 2017 heeft eiseres verweerder verzocht haar opnieuw toe te laten tot het asielzoekerscentrum waar zij aanvankelijk verbleef.
De beroepsgrond slaagt niet.
4.1 Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de reden dat eiseres zich na 10 augustus 2016 niet meer heeft gemeld, niet kan zijn gelegen in haar medische problemen in Iran. Zij heeft immers gesteld dat zij in oktober 2016 naar Iran is gereisd, terwijl zij reeds op 14 september 2016 was uitgeschreven uit het asielzoekerscentrum wegens het niet voldoen aan de meldplicht.
De beroepsgrond slaagt niet.
5.1 Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet onder de werkingssfeer van de Opvangrichtlijn valt, omdat zij in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel. Op grond van artikel 1, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn heeft de richtlijn betrekking op de opvang van vreemdelingen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend waarop nog geen definitieve beslissing is genomen. Dat in artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, Rva 2005 is bepaald dat verweerder ook opvang biedt aan de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend en die reeds in de centrale opvang verblijft in afwachting van het betrekken van woonruimte in een gemeente, maakt op zichzelf niet dat daarmee de Opvangrichtlijn ook van toepassing is op vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning. Uit de Wet COA of de Rva 2005 noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd de Opvangrichtlijn overeenkomstig toe te passen op vreemdelingen met een asielstatus die op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, Rva 2005 in de opvang verblijven of hebben verbleven. Uit de opmerking in de toelichting bij artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, Rva 2005, dat vergunninghouders, alvorens zij uitgeplaatst kunnen worden naar een gemeente, aanspraak maken op dezelfde opvangvoorzieningen als asielzoekers (Stcrt. 2005, nr. 24, p. 17), volgt niet, anders dan eiseres heeft aangevoerd, dat de wetgever ook uitdrukkelijk ervoor heeft gekozen de Opvangrichtlijn van overeenkomstige toepassing te verklaren op die situatie.
Uit het voorgaande volgt dat eiseres geen beroep op artikel 20, eerste lid, van de Opvangrichtlijn toekomt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Voor zover eiseres heeft bedoeld zich tevens te beroepen op artikel 32 van de Kwalificatierichtlijn, op grond waarvan de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat personen die internationale bescherming genieten, toegang tot huisvesting hebben, stelt de rechtbank vast dat uit de transponeringstabel bij de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 24 september 2013 tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 in verband met de implementatie van de Kwalificatierichtlijn (Stcrt. 2013, nr. 27196) volgt dat artikel 32 van de Kwalificatierichtlijn is geïmplementeerd in artikel 9 van de Huisvestigingswet (thans artikel 10 van de Huisvestingswet 2014). Op grond van die bepaling kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening categorieën woningzoekenden aanwijzen die voor het verkrijgen van een huisvestigingsvergunning in aanmerking komen. Op grond van het tweede lid van die bepaling komen zowel woningzoekenden die de Nederlandse nationaliteit bezitten als vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning als woningzoekende in aanmerking voor een huisvestingsvergunning. Aan artikel 10 van de Huisvestingswet 2014 kan eiseres daarom geen aanspraak op huisvesting jegens verweerder ontlenen.
Daarnaast brengt artikel 32 van de Kwalificatierichtlijn het beginsel van gelijke behandeling tot uitdrukking en leest dus als een anti-discriminatiebepaling. Deze bepaling genereert geen ongeclausuleerd recht op opvang aan personen die internationale bescherming genieten en staat niet in de weg aan het stellen van voorwaarden aan de opvang van vergunninghouders (zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 7 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:9704). Hoewel eiseres de bemiddeling van verweerder bij het vinden van huisvesting in een gemeente zal moeten missen nu haar recht op opvang is geëindigd, betekent de weigering van verweerder om haar opnieuw toe te laten tot een opvanglocatie niet dat zij als vergunninghouder geen toegang heeft tot reguliere huisvesting in een gemeente.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.