ECLI:NL:RVS:2018:1015

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
201707972/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing opvangaanvraag vreemdeling door COA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 28 september 2017 een aanvraag van een vreemdeling om opnieuw tot de opvang te worden toegelaten, gegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een asielstatus gekregen, maar het COA had zijn aanvraag om opnieuw tot de opvang te worden toegelaten afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de vreemdeling niet meer onder de opvanggerechtigden viel volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005), hij toch opnieuw tot de opvang moest worden toegelaten. Het COA ging in hoger beroep, waarbij het betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het COA verantwoordelijk was voor de opvang van de vreemdeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het COA inderdaad niet langer verantwoordelijk was voor de opvang van de vreemdeling, omdat hij op het moment van de aanvraag niet meer onder de relevante categorieën viel. De rechtbank had ten onrechte gewicht toegekend aan de vraag of het COA onzorgvuldig had gehandeld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201707972/1/V1.
Datum uitspraak: 22 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
2.    [de vreemdeling]
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2017 in zaak nr. 17/8701 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2017 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om hem opnieuw tot de opvang toe te laten, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.I. Siers, advocaat te Nijmegen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het COa heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Op 19 oktober 2015 is de vreemdeling Nederland als nareiziger binnengekomen en heeft hij zich gemeld bij het Aanmeldcentrum te Ter Apel. Bij besluit van 23 oktober 2015 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een afgeleide asielstatus verleend, geldig van 14 oktober 2015 tot 14 oktober 2020. Op 22 oktober 2015 is de vreemdeling en zijn gezin een woning toegewezen in de gemeente Sint Anthonis. Op 9 januari 2016 heeft de vreemdeling het asielzoekerscentrum verlaten om bij zijn vrouw te wonen. Op 2 juni 2016 heeft de vreemdeling een asielaanvraag op zelfstandige gronden ingediend. De vreemdeling heeft vanaf die dag tot 8 maart 2017 met toestemming van het COa in asielzoekerscentra verbleven, uiteindelijk in Nijmegen. Bij besluit van 20 september 2016 heeft de staatssecretaris laatstgenoemde aanvraag ingewilligd met ingang van de datum van de aanvraag. Bij brief van 21 september 2016 heeft het COa in de vorm van een zogeheten 'aankondiging beëindiging opvang' de vreemdeling geïnformeerd over de mogelijkheden van passende huisvesting na het verblijf in de centrale opvanglocatie. Op 8 maart 2017 heeft het COa de vreemdeling mondeling aangezegd de centrale opvanglocatie te verlaten en hem in het vooruitzicht gesteld dat een ontruimingsprocedure zal worden gestart. Daarbij is de vreemdeling meegedeeld dat de aangeboden woning, zijnde de echtelijke woning te Sint Anthonis, door het COa passend wordt geacht. De vreemdeling heeft aan deze aanzegging gevolg gegeven, ondanks de huwelijksmoeilijkheden die in het voorjaar van 2016 hebben geleid tot het verlaten van deze woning door de vreemdeling. De vreemdeling heeft sinds zijn vertrek uit de centrale opvang geen vaste woon- of verblijfplaats. Het echtscheidingsverzoek is op 17 maart 2017 aanhangig gemaakt. De vreemdeling heeft op 4 april 2017 een referteverklaring ondertekend, waarin hij instemt met het echtscheidingsverzoek en het zorgplan voor zijn minderjarige kinderen. Ten tijde van de aangevallen uitspraak was de echtscheiding uitgesproken. Op 10 april 2017 heeft de vreemdeling het COa verzocht hem opnieuw tot de opvang toe te laten en hem te bemiddelen naar woonruimte, niet zijnde de echtelijke woning. Partijen geven een verschillend antwoord op de vraag of de vreemdeling in deze procedure geacht moet worden te vallen onder de verantwoordelijkheid van het COa. Toegespitst op het verzoek van de vreemdeling om alternatieve huisvesting zijn partijen het oneens over de vraag of het COa, de gemeente of hijzelf verantwoordelijk is voor zijn huisvesting.
De aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de vreemdeling naar de letter van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) niet meer onder de in die regeling aangewezen categorieën opvanggerechtigden valt, hij toch opnieuw tot de opvang moet worden toegelaten in de zin van artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Rva 2005 en dat het COa opnieuw belast is met werkzaamheden ter bemiddeling bij zijn uitstroom naar door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet COa. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het COa ter zitting weliswaar niet heeft betwist dat het verantwoordelijk was voor de opvang van de vreemdeling in de periode van 2 juni 2016 tot 8 maart 2017, maar dat het COa geen afdoende verklaring heeft gegeven waarom het na de brief van 21 september 2016 geen invulling heeft gegeven aan zijn taak om de vreemdeling te koppelen aan een gemeente en te bemiddelen naar passende huisvesting. Gelet hierop heeft de rechtbank overwogen dat het inwilligen van de aanvraag opnieuw tot de opvang te worden toegelaten een juiste manier is om rechtsherstel te bewerkstellingen en heeft zij, zelf in de zaak voorziend, aldus besloten.
Het hoger beroep van het COa
4.    De vreemdeling betoogt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het COa in zijn hogerberoepschrift in strijd met artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) het onderdeel van de uitspraak van de rechtbank waarmee het zich niet kan verenigen, niet heeft omschreven.
4.1.    Het COa heeft bij brief van 4 oktober 2017 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend met als opschrift spoed vovo en hoger beroep. Deze brief kan, voor zover het COa daarin stelt dat de uitspraak van de rechtbank niet juist is, slechts als een pro-forma-hogerberoepschrift worden beschouwd. Na het indienen van deze brief heeft het COa op 24 oktober 2017 een - aanvullend - hogerberoepschrift ingediend dat aan de eisen van artikel 85 van de Vw 2000 voldoet. Omdat die laatste brief binnen de hogerberoepstermijn van vier weken is ingekomen en deze brief een grief als bedoeld in artikel 85 van de Vw 2000 bevat, heeft het COa daarmee alsnog aan de ontvankelijkheidseis van dit artikel voldaan. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 22 november 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AS4582.
Het betoog faalt.
5.    De enige grief van het COa is gericht tegen de onder 3 weergegeven overwegingen. Volgens het COa betrekt de rechtbank ten onrechte hetgeen aan het besluit van 19 april 2017 is voorafgegaan in haar overwegingen en had zij, na de constatering dat de vreemdeling niet binnen de termen van de Rva 2005 valt, moeten volstaan met ongegrondverklaring van het beroep. Daartoe heeft het COa er op gewezen dat, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, onder de gegeven omstandigheden de beëindiging van de opvang nadat de asielaanvraag is ingewilligd niet plaatsvindt door middel van een beëindigingsbesluit. Verder stond, aldus het COa, tegen de aanzegging van 8 maart 2017 in het licht van hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 28 oktober 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU5528, heeft overwogen, geen beroep bij de bestuursrechter open, maar was gebruikmaking van de rechtsgang bij de civiele rechter aangewezen. Ten slotte heeft het COa betoogd dat bij de statusverlening op 23 oktober 2015 de echtelijke woning de passende woning was en dat de vreemdeling na de asielprocedure was aangewezen op terugkeer naar die woning.
5.1.    De Afdeling volgt dit door het COa ingenomen standpunt. De Afdeling verwijst voor de hier niet rechtstreeks aan de orde zijnde vraag naar de beroepsmogelijkheid tegen de aanzegging van 8 maart 2017 naar de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:925. Omdat de vreemdeling op het moment dat hij een zelfstandige asielstatus verkreeg, namelijk op 20 september 2016, nog niet formeel van zijn vrouw was gescheiden en het COa daaraan de conclusie heeft verbonden dat de echtelijke woning geacht moet worden nog steeds de voor hem passende huisvesting te zijn, had de verantwoordelijkheid van het COa om de vreemdeling op te vangen en te bemiddelen naar passende huisvesting, zoals gevraagd op 10 april 2017, al opgehouden te bestaan. Ten tijde van het besluit van 19 april 2017 viel de vreemdeling voor zijn huisvestingsproblematiek dan ook onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Sint Anthonis. Dit brengt mee dat de rechtbank ten onrechte gewicht heeft toegekend aan de vraag of het COa onzorgvuldig heeft gehandeld door de vreemdeling op 8 maart 2017 mondeling aan te zeggen de centrale opvang te verlaten en naar de gemeente te verwijzen.
De grief slaagt in zoverre.
Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
6.     De vreemdeling betoogt dat de rechtbank ten onrechte het COa is gevolgd in zijn standpunt, neergelegd in het besluit van 19 april 2017, dat de vreemdeling aan de Rva 2005 geen aanspraak op hernieuwde toelating tot de centrale opvang kan ontlenen. Aan dit standpunt heeft de vreemdeling, onder verwijzing naar artikel 3, vierde lid, van de Rva 2005, ten grondslag gelegd dat het COa zich in zijn brief van 21 september 2016 heeft gebonden om hem te bemiddelen naar passende huisvesting totdat de gemeente passende huisvesting heeft gevonden.
6.1.    Behoudens een bijzondere omstandigheid in de zin van een acute medische noodsituatie, die aansluit bij de omstandigheden vermeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva 2005 en daarom direct gerelateerd is aan de aan het COa uitdrukkelijk toegekende bevoegdheid, kan het COa niet worden gehouden tot het verlenen van opvang in situaties die niet zijn voorzien in de Rva 2005. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 24 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:722.
6.2.    Het betoog van de vreemdeling dat het COa hem ten onrechte niet heeft gekoppeld aan een gemeente miskent dat hij ten tijde van de aanvraag  niet viel onder een van de categorieën aan wie het COa, zoals overwogen onder 6.1, opvang moet verlenen. Een situatie als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Rva 2005 doet zich niet voor. Aan zijn huisvestingsproblematiek kon hij, gelet op hetgeen onder 5.1 is overwogen, evenmin aanspraak op hernieuwde toelating tot de centrale opvang ontlenen, omdat het COa voor de opvang en bemiddeling van de vreemdeling naar passende huisvesting niet langer verantwoordelijk was.
De grief faalt.
Conclusie
7.    Het hoger beroep van het COa is kennelijk gegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen het COa voor het overige in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, in het licht van hetgeen onder 5.1 tot en met 6.2 is overwogen, het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2017 in zaak nr. 17/8701;
IV.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Groeneweg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018
32.
BIJLAGE
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 44
1. Verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, die rechtmatig verblijf inhoudt, heeft van rechtswege tot gevolg de beëindiging van de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt. De verstrekkingen worden beëindigd op de wijze voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of in het andere wettelijke voorschrift en binnen de daartoe gestelde termijn.
[..]
Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
Artikel 3
1. Het COa is belast met:
[..]
d. werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Huisvestingswet 2014 naar door de burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting;
[..]
Artikel 5
[..]
2. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 worden handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld.
[..]
Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
Artikel 3
1. Het COa draagt zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
[..]
3. Met de in het vorige lid bedoelde categorieën asielzoekers worden gelijkgesteld:
[..]
c. de vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000, is verleend en die, met inachtneming van artikel 12, reeds in de centrale opvang verblijft in afwachting van het betrekken van woonruimte in een gemeente, of verblijft in huisvesting op grond van het Gemeentelijk Versnellingsarrangement;
[..]
4. Het COa draagt zorg voor de centrale opvang van andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, na een verzoek hiertoe van Onze minister.
Artikel 7
1. Het recht op opvang eindigt in de volgende gevallen:
a. indien het een asielzoeker betreft aan wie een verblijfsvergunning is verleend: op de dag waarop naar het oordeel van het COa passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd;
[..].