201502033/1/V1.
Datum uitspraak: 10 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 februari 2015 in zaak nr. 14/27859 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2014 heeft het COa de aanvraag van de vreemdeling om haar tot de opvang toe te laten (hierna: de aanvraag), afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 februari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen de vreemdeling als grieven 1, 2 en 4 aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. In grief 3 voert de vreemdeling aan dat de rechtbank ten onrechte niet bij haar beoordeling heeft betrokken dat de vreemdeling de staatssecretaris heeft verzocht om haar opvang te bieden waarop de staatssecretaris de vreemdeling bij brief van 3 december 2014 heeft verwezen naar het COa. Volgens de vreemdeling moet die brief worden aangemerkt als een besluit en was het door haar ingediende beroepschrift mede daartegen gericht.
3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 februari 2014 in zaak nr. 201204913/1/V1, kan het COa behoudens een bijzondere omstandigheid in de zin van een acute medische noodsituatie, welke omstandigheid aansluit bij de omstandigheden vermeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) en derhalve direct gerelateerd is aan de aan het COa uitdrukkelijk toegekende bevoegdheid, niet gehouden worden tot het verlenen van opvang in situaties die niet zijn voorzien in de Rva 2005. De Afdeling heeft in die uitspraak voorts overwogen dat een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die geen aanspraak heeft op voorzieningen vanwege het COa en die meent op grond van een op de Staat rustende verdragsrechtelijke verplichting aanspraak te hebben op opvang, zich dient te wenden tot de staatssecretaris.
4. De vreemdeling heeft in haar aanvullend beroepschrift aangevoerd dat de staatssecretaris met de brief van 3 december 2014 heeft nagelaten een inhoudelijke beslissing te nemen op haar verzoek om opvang. Zij heeft daarin tevens de rechtbank gevraagd om de staatssecretaris te verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, in afwijking van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
5. De rechtbank heeft, gelet op rechtsoverweging 1, terecht overwogen dat het COa de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat de Rva 2005 niet voorziet in het verlenen van opvang in de situatie van de vreemdeling. De brief van 3 december 2014 moet gelet op de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2015 in zaak nr. 201500577/1/V1 worden aangemerkt als een weigering te handelen in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 waartegen bezwaar openstond. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten om het aanvullend beroepschrift, voor zover daartegen gericht, op de voet van artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Awb, ter behandeling als bezwaarschrift door te zenden aan de staatssecretaris en daaraan in de aangevallen uitspraak ten onrechte geen overweging gewijd. Voor de rechtbank bestond geen aanleiding om de staatssecretaris te verzoeken om in te stemmen met het overslaan van de bezwaarprocedure nu ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb de indiener van het bezwaarschrift zodanig verzoek moet richten aan het bestuursorgaan.
De klacht is terecht voorgedragen maar de grief leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak nu het dictum daarvan en de daarin door de rechtbank gegeven oordelen juist zijn.
6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van gronden. De Afdeling zal het bij de rechtbank ingediende beroepschrift, voor zover dat is gericht tegen voormelde brief van 3 december 2014 alsnog doorzenden aan de staatssecretaris ter behandeling als bezwaarschrift.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2015
412.