In deze zaak heeft eiser, die op 22 december 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft verweerder op 9 september 2019 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank op 9 maart 2020 het beroep gegrond verklaarde en verweerder opdroeg binnen veertien weken een besluit te nemen. Verweerder werd ook een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft op 2 juli 2020 opnieuw beroep ingesteld, omdat verweerder niet tijdig had beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het standpunt van verweerder dat de dwangsom door overmacht was gestuit vanwege coronamaatregelen. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag is verstreken en dat verweerder geen beslissing heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na deze uitspraak een besluit moet nemen en legt een nieuwe dwangsom op van € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.