ECLI:NL:RBDHA:2019:8048
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verhoogd ozb-tarief voor niet-woningen en de verbindendheid van de Verordening 2017
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan over de verhoogde onroerendezaakbelastingen (ozb) voor niet-woningen, opgelegd door de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Eiseres, een onderneming gevestigd in [plaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen ozb, die zijn opgelegd op basis van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2017. De gemeente had de tarieven verhoogd om financiële ondersteuning te bieden aan een ondernemersfonds. Eiseres betoogde dat de Verordening onverbindend moest worden verklaard, omdat de verhoging van het ozb-tarief in strijd zou zijn met de algemene rechtsbeginselen en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank overwoog dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om tarieven vast te stellen en dat de belastingrechter in beginsel niet bevoegd is om over de tarieven te oordelen, tenzij deze in strijd zijn met hogere wettelijke bepalingen of leiden tot willekeurige of onredelijke belastingheffing. De rechtbank concludeerde dat de verhoging van het ozb-tarief niet in strijd was met de relevante wettelijke bepalingen en dat er geen sprake was van willekeurige of onredelijke belastingheffing.
De rechtbank oordeelde verder dat de gemeente niet louter als kassier fungeert voor het ondernemersfonds, aangezien de middelen ook ten goede komen aan algemene belangen. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat de verhoging in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, en concludeerde dat de heffing van de ozb een basis heeft in het nationale recht en dat er een redelijke verhouding bestaat tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de aanslagen ozb zoals opgelegd door de gemeente.