ECLI:NL:GHDHA:2020:1288

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
BK-19/00596
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onroerendezaakbelastingen en de rechtsgeldigheid van de heffing ten behoeve van het Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 augustus 2019, waarin de Rechtbank de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2017 heeft bekrachtigd. De gemeente had een opslag op de OZB voor niet-woningen ingesteld, waarvan de opbrengst ten goede kwam aan het Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk. De belanghebbende, eigenaar en gebruiker van een niet-woning, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, die door de Heffingsambtenaar ongegrond zijn verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende is in hoger beroep gegaan.

Het Gerechtshof Den Haag heeft op 14 juli 2020 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de gemeenteraad met de heffing van de OZB en de opslag voor het Ondernemersfonds de wettelijke bepalingen heeft geschonden. De restitutieregeling die is ingesteld, leidt tot een onterecht lagere heffing voor bepaalde categorieën van niet-woningen, wat in strijd is met de wet. Het Hof vermindert de aanslagen tot de bedragen die zouden zijn opgelegd zonder de opslag voor het Ondernemersfonds. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd en de Heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om bij het vaststellen van belastingtarieven en -heffingen de wettelijke kaders in acht te nemen en de rechten van belastingplichtigen te respecteren. De beslissing van het Hof heeft implicaties voor de wijze waarop gemeenten hun OZB-tarieven kunnen differentiëren en de transparantie van de heffingen ten behoeve van specifieke fondsen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00596

uitspraak d.d. 14 juli 2020

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en
de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (BSGR), de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 augustus 2019, nummer SGR 18/2332, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslagen.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2017 de volgende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (OZB) van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk opgelegd:
OZB Onroerende zaak Heffingsmaatstaf Tarief Bedrag
Eigenaar [adres] [Z] € 2.530.000 0,2516% € 6.365,48
Gebruiker [adres] [Z] € 2.530.000 0,1943% € 4.915,79
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de aanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 338. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De griffier van het Hof heeft een griffierecht geheven van € 519. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van belanghebbende is op 28 mei 2020 een pleitnota ontvangen en van de Heffingsambtenaar op 29 mei 2020 een bevestiging per e-mail dat de pleitnota van belanghebbende in goede orde is ontvangen, waarin de Heffingsambtenaar tevens heeft bericht welke personen ter zitting zullen verschijnen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 juni 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak dient niet in hoofdzaak tot woning (niet-woning).
2.2.
In juli 2013 heeft de “Koepel Ondernemend Bodegraven-Reeuwijk” (KOBR) een voorstel tot instelling van een ondernemersfonds gepresenteerd aan de Commissie Bestuur en Financiën van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk (hierna: de gemeenteraad). Bij deze presentatie heeft de KOBR een notitie overgelegd. Aan deze notitie ontleent het Hof het volgende:
“(…) Met [een ondernemersfonds] zijn de ondernemers in staat om een goede financiële grondslag te leggen voor de behartiging van hun gemeenschappelijke belangen. Het fonds wordt gevoed via een verhoging van de OZB voor niet-woningen. De opbrengst van die verhoging vloeit één-op-één terug in de kas van het op te richten Ondernemingsfonds Bodegraven-Reeuwijk. De werk- en winkelgebieden krijgen allemaal een ‘trekkingsrecht’ op het fonds ter grootte van hun eigen inleg, zodat een optimale betrokkenheid en zeggenschap van alle ondernemers gegarandeerd is. Het grote voordeel van de inning via de belastingkas is dat iedereen mee doet en dat de problemen van financiering van gemeenschappelijke voorzieningen voorgoed zijn opgelost.
(…) De stuurgroep denkt aan een OZB-verhoging van maximaal 50 euro per 100.000 euro WOZ-waarde, te verdelen over huurders en eigenaren van het zakelijk onroerend goed. (…) We denken aan een fonds met een omvang van ongeveer 400.000 euro per jaar.
Elk gebied krijgt de ‘eigen inleg’ weer terug. Maar niet in de vorm van contant geld: dat zou teveel rondpompen van geld worden. De gebieden (of sectoren) krijgen een trekkingsrecht op het fonds ter hoogte van hun inleg. Er komt een beheerstichting en die stichting betaalt de rekeningen, zorgt voor administratieve verwerking, verantwoording en btw-verrekening. (…)
De grenzen van de werkgebieden (of sectoren) worden in overleg vastgesteld. De gebieden zijn vervolgens geheel vrij in het kiezen van hun bestedingsdoelen. Of het nu om parkmanagement, beveiliging of centrale inkoop gaat (…), om promotie (…), om co-financiering van investeringen of om de relatie van het onderwijs met de arbeidsmarkt: alles is goed. Ook de vraag of er een gemeentebreed stuk in het fonds komt (…) is een zaak van goed overleg. De enige voorwaarde is dat de besluitvorming democratisch is (bij voorkeur via een vereniging) en dat alle ondernemers de gelegenheid krijgen mee te praten. Het is immers hun geld.
(…)
De afspraak wordt dat het fonds een experiment voor drie jaar is. Na die tijd volgt een evaluatie, om te bezien of de ondernemers tevreden zijn.”
2.3.
Bij besluit van 11 december 2013 heeft de gemeenteraad ingestemd met:
  • het verlenen van medewerking aan het Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk (hierna: het Fonds) voor een periode van drie jaar, conform het verzoek van KOBR;
  • de heffing van de middelen voor het Fonds via een opslag op de onroerendezaakbelasting (OZB) op niet woningen van 15%. Dit ingaande per 1 januari 2014;
  • het ter beschikking stellen van de via de opslag geheven middelen als subsidiebedrag aan de [toen nog op te richten] Stichting ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk;
  • deelname aan het Fonds door de gemeente Bodegraven-Reeuwijk in haar privaatrechtelijke gedaante en voorts ermee ingestemd dat de subsidie aan het Fonds ook omvat de OZB-opbrengst van het gemeentelijk vastgoed;
  • machtiging van het college van Burgemeester en Wethouders tot het sluiten van een convenant met de [toen nog op te richten] Stichting ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk;
  • het verbinden aan de subsidieverlening van de voorwaarde tot het opleveren van een evaluatie over het functioneren van het Fonds onder verenigingen en stakeholders ruim voor het einde van de experimenteerperiode van drie jaar.
2.4.
De gemeente Bodegraven-Reeuwijk, vertegenwoordigd door haar wethouder [C] , en de (toen nog op te richten) Stichting ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk, vertegenwoordigd door haar voorzitter [D] , hebben een “Convenant inzake ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk” gesloten (Convenant 2014-2016). In de considerans van het Convenant 2014-2016 is onder meer vermeld:
Onder het kopje “1.3 Nemen in overweging”:
“6 Dat bedrijfsleven en de gemeenteraad gezamenlijk verwachten dat de komst van het fonds zal leiden tot een betere behartiging van de collectieve belangen van de ondernemers en daarmee tot een beter ondernemingsklimaat.
7 Dat met ‘ondernemers’ in beginsel wordt bedoeld de gehele OZB-plichtige categorie niet-woningen, dus ook alle ‘non-profit’-organisaties in cultuur, zorg, onderwijs, sport, defensie, justitie en ‘overige’ overheid en zowel eigenaren als gebruikers van het onroerend goed.
8 Dat er ter zake van de agrarische ondernemingen, de niet agrarische ondernemingen in het buitengebied en het maatschappelijk vastgoed afspraken worden gemaakt over de restitutie van de geheven middelen ten behoeve van het ondernemersfonds en dat het de verantwoordelijkheid is van het ondernemersfonds om hierover met de betreffende partijen afspraken te maken.”
Onder het kopje “1.4 Stellen vast”:
“ 4 Dat de middelen voor het fonds via de publiekrechtelijke weg worden verkregen - door tussenkomst van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk - en via een subsidie aan het fonds worden toegekend.
5 Dat daarom de Algemene subsidieverordening van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van toepassing is op het over te maken bedrag van de gemeente aan het ondernemersfonds en het fonds aan de verplichtingen in deze regeling zal voldoen.”
Onder het kopje “1.5 Spreken af”:
“1. Dat het fonds in 2014 kan beschikken over een subsidie ter hoogte van 50 euro per 100.000 euro WOZ-waarde in de categorie niet-woningen.
2. Dat dit bedrag wordt uitgedrukt als percentage van de totale opbrengst aan OZB in de categorie niet woningen en dat in 2015 en 2016 een subsidie wordt toegekend ter hoogte van dat percentage. Dat er in de subsidiebeschikking een bevoorschotting wordt opgenomen (…)
3. Dat de definitieve subsidie wordt vastgesteld na definitieve vaststelling van de OZB-opbrengst over het kalenderjaar, waarbij voorschotten die de geprognostiseerde meeropbrengst van de OZB-opbrengst te boven gaan, door het fonds worden teruggestort aan de gemeente en een eventueel positief verschil tussen prognose en opbrengst door de gemeente aan het fonds wordt uitgekeerd.”
Onder het kopje “1.7 Bijzondere afspraken”:
“1.
Subsidieverlening:De middelen voor het ondernemersfonds worden door de gemeente verstrekt in de vorm van een subsidie. Op deze subsidie zijn de algemene subsidievoorwaarden van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van toepassing, zoals neergelegd in de Algemene Subsidieverordening Bodegraven-Reeuwijk 2011. Het college van burgemeester en wethouders neemt een besluit over de subsidiebeschikking.
2.
Restitutieregeling:Het fonds voorziet via een te treffen restitutieregeling in teruggave van de ten behoeve van het ondernemersfonds via de OZB geheven middelen van de agrarische ondernemers, de niet agrarische ondernemers in het buitengebied en de sport- en culturele organisaties in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Dit voor zover er met vertegenwoordigingen van deze groepen geen andere afspraken gemaakt worden.
a. Voor de agrarische ondernemers wordt voor een restitutieregeling in beginsel een afspraak gemaakt met LTO-Bodegraven-Reeuwijk. Komt een dergelijke afspraak niet tot stand, dan treft het fonds zelf een regeling. De regeling zal voor advies voorgelegd worden aan burgemeester en wethouders.
b. Op de restitutieregeling voor de sport- en culturele organisaties zijn de afspraken tussen de voormalige Stuurgroep ondernemersfonds en verschillende sport- en culturele organisaties van toepassing, zoals verwoord in de Verklaring sport- en culturele organisaties behorende bij de brief van 14 november 2013 gericht aan de gemeenteraad. Bij de restitutie van de ten behoeve van het ondernemersfonds via de OZB geheven middelen aan de sport- en culturele organisaties geeft het ondernemersfonds mede uitvoering aan de garantstellingsbrief van het college van burgemeester en wethouders aan deze organisaties d.d. 5 december 2013, waarin wordt aangegeven dat deze organisaties geen doelgroep zijn in de zin van het fonds en van de instelling van het fonds geen financieel nadeel mogen ondervinden. De te treffen regeling wordt voor advies voorgelegd aan burgemeester en wethouders.
c. Met de niet agrarische bedrijven in het buitengebied wordt in beginsel eenzelfde restitutie afspraak gemaakt als voor de agrarische bedrijven. De gesprekspartner is het Platform buitengebied. De te treffende regeling wordt voor advies voorgelegd aan burgemeester en wethouders.
d. Het ondernemersfonds voorziet voor 1 juli 2014 in de realisatie van genoemde restitutieregelingen en de bekendmaking daarvan bij de desbetreffende groepen. Na totstandkoming van de regelingen wordt zo spoedig mogelijk in restitutie voorzien.
3.
Evaluatie en criteria:Aan de gemeenteraad wordt ruim voor het verstrijken van de periode van 3 jaar een evaluatie van het functioneren van het ondernemersfonds uitgevoerd door een onafhankelijke commissie. (…)
c. Doel van de evaluatie is vast te stellen of het ondernemersfonds - in als experiment bedoelde periode - aan de verwachtingen voldoet en in die zin voldoet aan de criteria die voor verlenen van medewerking door de gemeente aan de instelling van het fonds zijn vastgesteld in de Economische beleidsvisie Bodegraven-Reeuwijk. Te weten:
• Draagvlak onder de ondernemers.
• Een uitgewerkt bestedingenbeleid zoals in de jaarlijkse vergaderingen van de trekkingsgebieden is vastgesteld.
d. Wat betreft het draagvlak wordt een draagvlakmeting voor voortzetting gedaan onder de gebieden en sectoren van het ondernemersfonds. Bij aanvang van het fonds zijn 18 groepen en sectoren aangewezen. Via stemming over voortzetting van het fonds in de naar groepen en sectoren onderscheiden verenigingen en groepen wordt kwantitatief het draagvlak vastgesteld. De stemmingen in de onderscheiden ledenvergaderingen vinden plaats voor 1 juli 2016, in aanwezigheid van twee van de drie leden van de onafhankelijke commissie. Deze leden stellen de uitslag vast en vermelden deze in het evaluatierapport. Het verslag van de desbetreffende ledenvergadering wordt uiterlijk vijf weken na de vergaderdatum aan de onafha[n]kelijke commissie ter hand gesteld.
e. Wat betreft het bestedingenbeleid onderzoekt de commissie of het fonds er in is geslaagd een doelgericht bestedingsprogramma te realiseren met draagvlak onder de ondernemers. (…)
f. Door het fonds en door de gemeente zijn desgewenst aanvullende vragenstellingen voor het evaluatieonderzoek aan de onafhankelijke commissie aan te geven.
g. Aan de hand van haar bevindingen vormt de onafhankelijke commissie zich een oordeel over de voorzetting van het fonds en voegt dit oordeel in de vorm van een pre-advies aan de gemeenteraad toe aan het uit te brengen rapport. Dit pre-advies heeft de concluderende vorm van één van de volgende vier mogelijke adviezen:
• Doorgaan.
• Doorgaan mits.
• Stoppen tenzij.
• Stoppen van het fonds.”
2.5.
In september 2016 heeft de Evaluatiecommissie Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk (EOBR) rapport uitgebracht van de door haar uitgevoerde evaluatie van het ondernemersfonds. De EOBR komt in het rapport tot een aantal aanbevelingen.
2.6.
Bij besluit van 26 oktober 2016 heeft de gemeenteraad ingestemd met de voortzetting van het Fonds per1 januari 2017 voor een periode van vijf jaar onder de volgende voorwaarden:
“1. Bij voortzetting van het fonds blijft beheer en uitvoering in één hand. Dat wil zeggen de stichting Ons Fonds beheert de middelen van de trekkingsgebieden en een eventueel in te stellen gemeentebreed fonds.
2. Er wordt een gemeentebreed fonds ingesteld om gemeentebrede samenwerking en belangenbehartiging financieel te ondersteunen.
3. Voor de agrarische ondernemingen wordt de mogelijkheid tot restitutie van de geheven middelen geboden. Over het te restitueren bedrag worden de werkelijke administratiekosten ingehouden, met een maximum van 6%.
De komende 2½ jaar de gesprekken tussen gemeente, Ons Fonds en de agrariërs voort te zetten en met een wederzijds positieve grondhouding projecten te inventariseren welke binnen Ons Fonds van belang kunnen zijn voor diegenen die nu onder de restitutie-regeling vallen. Na afloop hiervan te evalueren of de agrariërs kunnen ingroeien binnen Ons Fonds.
De afspraak met sport- en culturele instellingen uit 2013, dat zij van de invoering van het ondernemersfonds geen nadeel mogen ondervinden, wordt gerespecteerd. Hiervoor wordt een passende oplossing gevonden.
4. De gemeente blijft bijdragen aan het fonds. De invloed, die de gemeente kan uitoefenen op de besteding van de middelen wordt voor het gemeentebrede fonds met een vertegenwoordigende rol vormgegeven.
5. De trekkingsgebieden die het fonds instelt hebben een geografische indeling. Eventuele sectorinitiatieven kunnen worden ingediend voor een beroep op het in te stellen gemeentebrede fonds.
6. Naast de jaarrekening wordt een jaarverslag uitgebracht, waarin de bestedingen, ontwikkelingen en resultaten zichtbaar worden gemaakt.
7. Voor een besluit over een voortzetting van het fonds - na ommekomst van de periode van vijf jaar -wordt wederom een evaluatie uitgevoerd, overeenkomstig die voor de voortzetting na de eerste periode.”
2.7.
De gemeente Bodegraven-Reeuwijk, vertegenwoordigd door haar burgemeester die de vertegenwoordiging heeft opgedragen aan de wethouder [E] , en de Stichting ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk, handelende onder de naam Ons Fonds, vertegenwoordigd door haar voorzitter [D] en haar secretaris [F] , hebben op 20 december 2016 een “Convenant tussen Ons Fonds, Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk en de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk periode 2017- 2021” (Convenant 2017-2021) gesloten. Het Convenant 2017-2021 is goeddeels gelijk aan het Convenant 2014-2016. Het Convenant 2017-2021 wijkt evenwel, voor zover hier van belang, op de hierna te noemen punten inhoudelijk af van de onder 2.4 aangehaalde gedeelten van het Convenant 2014-2016.
Onder het kopje “1.5 Spreken af” :

“Trekkingsgebieden:

13. Na overleg met betrokken ondernemers stelt het bestuur van het ondernemersfonds trekkingsgebieden vast en wijst aan die gebieden een jaarlijks bestedingsbedrag toe.
14. De trekkingsgebieden zullen steeds een aaneengesloten geografische indeling hebben en worden vertegenwoordigd door een vereniging waarbij alle eigenaren en huurders van niet-woningen in het gebied op hun verzoek als lid met gepast stemrecht over de bestedingen van de toegewezen gelden zullen worden erkend. De vereniging vertegenwoordigt de leden bij het bestuur van het ondernemersfonds.
15. De indeling in trekkingsgebieden kan jaarlijks per 1 januari door het bestuur van het ondernemersfonds worden gewijzigd. Een wijziging van een bestaand trekkingsgebied geschiedt slechts na overleg met de erkende verenigingen van de betrokken trekkingsgebieden en wordt voor 1 december, voorafgaand aan het jaar dat de wijziging ingaat, gemeld aan het college van burgemeester en wethouders.
16. Voor de indeling in trekkingsgebieden geldt 2017 als overgangsjaar, waarin de indeling in gebieden is te voltooien. Hierbij is een aanpassing van de indeling lopende het jaar te voorzien. De in het 15e lid genoemde termijn zijn daarom in 2017 niet van toepassing.
17. Het bestedingsbedrag van een trekkingsgebied wordt als volgt berekend: De waarde van de geprognosticeerde meeropbrengst op de OZB van de niet-woningen in het gebied, minus 6% administratiekosten, minus 15% bijdrage aan het gemeentebrede fonds.
18. De bijdrage van de trekkingsgebieden aan het gemeentebrede fonds gaat in per 1 januari 2018.

Gemeentebreed fonds:

19. Binnen het ondernemersfonds wordt een deel van de middelen ondergebracht in een gemeentebreed fonds. Dit deelfonds is bedoeld om gemeentebrede samenwerking en initiatieven die trekkingsgebieden overstijgen (sectorinitiatieven) van financiering te voorzien.
20. Het gemeentebrede fonds wordt gevoed door:
• De bijdrage van de gemeente berekend over het gemeentelijk vastgoed, na aftrek van 6% bijdrage aan de administratiekosten van het ondernemersfonds.
• Een bijdrage van de trekkingsgebieden ter grootte van 15% van de voor het trekkingsgebied berekende geprognosticeerde meeropbrengst op de OZB-nietwoningen.
• Niet ingedeelde categorieën volgens een door het bestuur van het ondernemersfonds vastgestelde en gespecificeerde lijst, alsmede subsidie toegerekend aan geografische gebieden die geen door het ondernemersfonds erkende vereniging voor een trekkingsgebied kennen per 1 januari van het betreffende jaar.
• Middelen die na drie jaar in de trekkingsgebieden niet zijn besteed.
21. Voor de besteding van de middelen van het gemeentebrede fonds wordt een commissie ingesteld, als officieel orgaan van het ondernemersfonds (Bestedingscommissie) met een brede vertegenwoordiging vanuit de ondernemers in Bodegraven-Reeuwijk. De gemeente en - zodra deze aan het ondernemersfonds gaan bijdragen - een vertegenwoordiger van de agrarische sector hebben ook zitting in deze commissie. (…)
22. De bestedingscommissie voor het gemeentebrede fonds oordeelt over de doelmatigheid van aanvragen voor gelden uit het gemeentebrede fonds. Een ieder gevestigd in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is gerechtigd aanvragen te doen voor gelden uit het gemeente brede fonds. (…)”
Onder het kopje “1.7 Bijzondere afspraken”:
“2.
Restitutieregeling:Het ondernemersfonds voorziet via een te treffen restitutieregeling in teruggave van de ten behoeve van het ondernemersfonds geheven middelen van de agrarische ondernemers en de sport- en culturele organisaties in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Dit voor zover er met vertegenwoordigingen van deze groepen geen andere afspraken gemaakt worden.
a. Voor de agrarische ondernemers wordt - in overleg met LTO [Z] en omgeving - voor een restitutieregeling gezorgd. Op het te restitueren bedrag mag het ondernemersfonds 6% aan administratiekosten in mindering brengen. De regeling wordt voor advies voorgelegd aan burgemeester en wethouders.
b. Op de restitutieregeling voor de sport- en culturele organisaties blijven de afspraken van toepassing die zijn gemaakt in 2013, waarin wordt aangegeven dat deze organisaties geen financieel nadeel mogen ondervinden van de instelling van het ondernemersfonds (Verklaring sport- en culturele organisaties van 14 november 2013 gericht aan de gemeenteraad, brief van burgemeester en wethouders d.d. 5 december 2013). De te treffen regeling wordt voor advies voorgelegd aan burgemeester en wethouders.
c. Het ondernemersfonds voorziet voor 1 maart 2017 in de realisatie van genoemde restitutieregelingen en de bekendmaking daarvan bij de desbetreffende groepen. (…)”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Beoordeling van het geschil
7. De rechtbank overweegt dat de vaststelling van het ozb-tarief een zelfstandige bevoegdheid is van de gemeenteraad. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over de tarieven te oordelen, tenzij de tariefstelling of tariefstijging in strijd is met een hogere wettelijke regeling, leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, dan wel in strijd is met enig rechtsbeginsel (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7497).
8. Niet gebleken is dat de in de Verordening opgenomen ozb-tarieven voor niet-woningen in strijd met de relevante wettelijke bepalingen zijn vastgesteld. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een willekeurige of onredelijke belastingheffing, dan wel van strijd met enig rechtsbeginsel. Het staat de gemeente immers vrij om de opbrengsten van een algemene belasting ter verwerving van inkomsten door de gemeente, zoals de ozb, te besteden aan het ondernemersfonds (zie Gerechtshof Leeuwarden 15 februari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:731, rechtbank Noord-Nederland 29 april 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2308 en rechtbank Gelderland 22 oktober 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4534).
9. In de omstandigheid dat de tariefsverhoging van de ozb mede ziet op een financiële bijdrage aan het ondernemersfonds, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de ozb wordt geheven voor een ander doel dan inkomstenverwerving door de gemeente. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in dit geval de opbrengsten van de ozb niet direct naar het ondernemersfonds gaan, maar als subsidie uit de algemene middelen aan het ondernemersfonds worden verstrekt. Het ondernemersfonds dient met de verkregen middelen niet alleen de gemeenschappelijke belangen van de ondernemers, maar ook de algemene belangen met de financiering van onder andere de sinterklaasintochten en het plaatsen van camerabewaking (zie Gerechtshof Leeuwarden van 15 februari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:731).
10. De mate van het profijt bij de besteding van de opbrengsten uit de ozb-heffing is niet relevant. Het gaat hier namelijk niet om een profijtbelasting, zoals bijvoorbeeld de baatbelasting, zodat het voor de heffing van de ozb niet uitmaakt in welke mate van de besteding van de opbrengsten hiervan wordt geprofiteerd. De stelling dat het gebied waar eiseres is gevestigd ongelijk wordt behandeld, omdat zij reeds op andere wijze zorgdraagt voor de financiering van gezamenlijke belangen faalt, nu deze stelling de ozb-heffing niet raakt.
11. Wat eiseres met betrekking tot de wijze van totstandkoming van het ondernemersfonds heeft aangevoerd, kan geen grond verschaffen voor het oordeel dat de Verordening 2017 onverbindend verklaard moet worden. Het staat de gemeente vrij om een ondernemersfonds tot stand te (doen) brengen dan wel financiële middelen aan een ondernemersfonds ter beschikking te stellen. Anders dan bij de invoering van een BIZ, is daarvoor het bestaan van draagvlak geen wettelijk vereiste. In dat verband bestaan evenmin wettelijke vereisten voor de invoering en/of wijziging van het tarief van de ozb dan wel met betrekking tot de besteding van de verkregen algemene middelen.
12. Eiseres voert tevens aan dat de verhoging van het ozb-tarief voor niet-woningen in strijd is met artikel 1 van het EP bij het EVRM, nu de draagvlakmeting zeer gebrekkig is uitgevoerd. De rechtbank volgt eiseres daarin niet.
13. Belastingheffing vormt op zichzelf een inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het EP bij het EVRM. Een dergelijk inbreuk is echter toegestaan indien deze “lawful” is en er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de daartoe in het algemeen belang gebruikte middelen en het legitieme doel dat daarmee wordt nagestreefd. Aan de “lawful-eis” is in onderhavig geval voldaan nu de heffing van de ozb een basis heeft in het nationale recht die voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is in de uitoefening en vergezeld gaat van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid biedt tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de inbreuk.
14. Dat er een redelijke mate van evenredigheid moet bestaan tussen de daartoe in het algemeen belang gebruikte middelen en het legitieme doel dat daarmee wordt nagestreefd, vereist het bestaan van een redelijke verhouding (“fair balance”) tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, komt aan de wetgever (i.c. de gemeenteraad) op het terrein van het belastingrecht een ruime beoordelingsvrijheid toe. De door de gemeenteraad bij de tariefsverhoging gemaakte keuzes zijn niet evident van redelijke grond ontbloot en de gemeenteraad heeft de haar op fiscaal gebied toekomende ruime beoordelingsmarge niet overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij een ‘fair balance’ in acht genomen. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
15. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad als regelgever dan wel verweerder als uitvoerder overigens heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
16. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om wegens de tariefstelling dan wel de tariefsverhoging de Verordening 2017 geheel of gedeeltelijk onverbindend te verklaren.
17. Nu de onderhavige aanslagen ozb met inachtneming van de aan de onroerende zaak toegekende waarde en overeenkomstig de in artikel 5 van de Verordening 2017 genoemde tarieven zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen aan eiseres zijn opgelegd. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil, standpunten en conclusies

4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar de aanslagen tot te hoge bedragen heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Heffingsambtenaar daarentegen ontkennend.
4.2.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslagen, berekend naar de in de “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2017” (hierna: de Verordening) opgenomen tarieven van de ter zake van niet-woningen geheven OZB zoals deze zouden hebben geluid indien de gemeenteraad niet had besloten tot verhoging van deze tarieven om met de daarmee gegenereerde extra-opbrengst het Fonds te financieren.
4.4.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het geschil
5.1.
In artikel 220 van de Gemeentewet is bepaald dat ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee OZB worden geheven, te weten een belasting van – samengevat – de gebruikers van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (OZBG) en een belasting van – kort gezegd – eigenaren van onroerende zaken (OZBE).
Naar volgt uit artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf van beide belastingen de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde.
In artikel 220f, eerste volzin, van de Gemeentewet is bepaald dat de belasting een percentage van de heffingsmaatstaf bedraagt. Dit percentage wordt, ingevolge de tweede volzin van het artikel, gelijkelijk vastgesteld voor de OZBG (tarief OZBG), de OZBE indien het onroerende zaken betreft die in hoofdzaak tot woning dienen (tarief OZBE-W) en de OZBE indien het onroerende zaken betreft die niet in hoofdzaak tot woning dienen (tarief OZBE-NW).
5.2.
De gemeenteraad heeft op 14 december 2016 de Verordening vastgesteld. Artikel 5 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang:
“Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
a. de gebruikersbelasting: 0,1943%
b. de eigenarenbelasting
1. (…)
2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen: 0,2516%.”
5.3.
Van de opbrengst van de aan de hand van deze tarieven geheven OZBG en OZBE is in het onderhavige jaar een gedeelte, groot € 50 per € 100.000 in de heffing van de OZBG en OZBE betrokken waarde, door de gemeente in het Fonds gestort.
5.4.
Het Hof stelt voorop dat in de onder 5.1 genoemde wettelijke bepalingen aan de gemeentelijke wetgever – de gemeenteraad – niet de bevoegdheid is gegeven om de OZB-tarieven verder te differentiëren dan in die bepalingen is voorzien.
5.5.
Zoals het Hof eerder in zijn uitspraak van 12 mei 2020, nrs. BK-19/00294 en BK-19/00295, ECLI:NL:GHDHA:2020:927, heeft overwogen, wordt de in de wet in formele zin neergelegde beperking van de bevoegdheid tot verdergaande differentiatie van de OZB-tarieven niet alleen geschonden indien de wetgever in materiële zin – hier: de gemeenteraad – een verdergaande differentiatie van de OZB-tarieven dan wettelijk is toegestaan in een belastingverordening – hier: de Verordening – regelt, maar ook indien hij met een omweg, buiten de Verordening om, algemeen verbindende voorschriften vaststelt of andere besluiten neemt die er (mede) op gericht zijn voorbij te gaan aan de wettelijke beperking van de bevoegdheid tot verdergaande differentiatie van de OZB-tarieven. Doel en strekking van de wet zouden worden miskend indien de gevolgen van het met een omweg voorbijgaan aan de beperking van de bevoegdheid tot verdergaande differentiatie van de OZB-tarieven in stand zouden worden gelaten.
5.6.
De onder 2.3 en 2.6 aangehaalde besluiten van de gemeenteraad laten naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie toe dan dat de gemeenteraad met die besluiten heeft beoogd te bewerkstelligen dat de van eigenaren en gebruikers van bepaalde categorieën van niet-woningen geheven OZBG en OZBE niet tot het volle op grond van de Verordening verschuldigde bedrag op hen zouden drukken, maar tot een lager bedrag, te weten het op grond van de Verordening verschuldigde bedrag verminderd met het bedrag dat op grond van de zogenoemde ‘restitutieregeling’ aan hen wordt teruggegeven. De restitutieregeling leidt per saldo tot een heffing van OZBG en OZBE naar twee verschillende tarieven OZBG en twee verschillende tarieven OZBE-NW, waarvoor, zoals onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen, de wet in formele zin geen ruimte biedt. Hieraan doet niet af dat de restitutieregeling voor de jaren 2014 tot en met 2016 niet in het onder 2.3 aangehaalde besluit van de gemeenteraad, maar in het Convenant 2014-2016, onder het kopje “1.7 Bijzondere afspraken”, is opgenomen. Uit de stukken blijkt dat de restitutieregeling met instemming van de gemeente binnen het kader van het onder 2.3 aangehaalde, door de gemeenteraad genomen besluit is vormgegeven. Voor de jaren 2017 tot en met 2021 is dit nog duidelijker, omdat in het onder 2.6 aangehaalde besluit van de gemeenteraad de restitutieregeling expliciet is genoemd, waarna zij in het Convenant 2017-2021, opnieuw onder het kopje “1.7 Bijzondere afspraken”, is uitgewerkt.
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zouden doel en strekking van de wet worden miskend indien de gevolgen van de door de restitutieregeling teweeggebrachte afwijking van de heffing van OZBG en OZBE ter zake van bepaalde categorieën van niet-woningen ten opzichte van de heffing van OZBG en OZBE ter zake van de niet tot die categorieën behorende niet-woningen in stand zouden worden gelaten. Het Hof zal voor het onderhavige geval de gevolgen van de door de restitutieregeling teweeggebrachte, en met doel en strekking van de wet strijdige, afwijking wegnemen door te beslissen overeenkomstig de onder 4.3 vermelde conclusie van belanghebbende.
5.8.
Naar is bepaald in het onder 2.3 aangehaalde besluit bestaat de heffing ten behoeve van het Fonds uit een opslag op de ter zake van niet-woningen geheven OZBG en OZBE van 15%. Bij het onder 2.6 opgenomen besluit is hierin voor de jaren 2017 en volgende geen wijziging gebracht. Derhalve zouden de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de OZBG en OZBE, indien de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk niet had besloten tot verhoging van deze tarieven teneinde met de daarmee gegenereerde extra-opbrengst het Fonds te financieren, niet € 6.365,48 en € 4.915,79, maar 100/115 x € 6.365,48 oftewel € 5.535,20 en 100/115 x € 4.915,79, oftewel (afgerond) € 4.274,60 hebben bedragen. Het Hof zal de aanslagen tot deze bedragen verminderen.
Slotsom
5.9.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten

6.1.
Er is reden de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten worden, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vastgesteld op € 2.100 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de Rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van het Hof met een bedrag per punt van € 525 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1).
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in eerste aanleg gestorte griffierecht van € 338 alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 519 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslagen tot € 5.535,20 (OZBE) en € 4.274,60 (OZBG);
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de door belanghebbende in verband met het beroep en hoger beroep gemaakte kosten van € 2.100, en
  • draagt de Heffingsambtenaar op belanghebbende de door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van € 857 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door G.J. van Leijenhorst, H.A.J. Kroon en R.A. Bosman in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 14 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.