4.3.2Algemene vaststellingen
De rechtbank zal hieronder uiteenzetten welke stukken zich in het dossier bevinden en tot welke vaststellingen zij kan komen. In de voetnoten zijn verwijzingen naar bewijsmiddelen opgenomen. Wanneer wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) met het nummer LERCA15024, van de Dienst Landelijke Recherche met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 980).
Door de politie is geverbaliseerd dat zij op 28 juni 2014 met de ouders van de verdachte hebben gesproken naar aanleiding van diens vermissing.Uit nadere gesprekken met zijn ouders en zus ontstond de verdenking dat de verdachte via Antwerpen en Düsseldorf via Turkije was uitgereisd naar Syrië en zich aldaar had aangesloten bij IS. Tijdens die gesprekken heeft de vader van de verdachte verklaard dat de verdachte in enkele maanden tijd onder invloed is gekomen van ronselaars, die opereerden in of bij een bekende moskee in Antwerpen. De verdachte vertelde dat hij bijeenkomsten bezocht en lezingen volgde in Antwerpen en zijn baard liet staan, aldus de vader van de verdachte.De verdachte heeft ter terechtzitting van 8 juli 2019 verklaard dat hij de reis naar Syrië heeft gemaakt.De verdachte heeft echter ontkend dat hij zich als strijder heeft aangesloten bij IS en heeft verklaard dat hij enkel heeft gewerkt bij een ziekenhuis.
In juli 2018 werd door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een ambtsbericht verstrekt met betrekking tot door de Verenigde Staten van Amerika verkregen persoonsgegevens - bestaande uit een aanmeldformulier - dat mogelijk betrekking zou hebben op de verdachte. Op dit formulier is vermeld dat Muhammad [achternaam verdachte], geboren in 1994, zich op 30 mei 2014 bij de ‘
general border’ te Tall Abyad heeft aangemeld bij ISIL als
‘fighter’.Voorts hebben verbalisanten de beschikking gekregen over een lijst afkomstig van Sky News met daarop duizenden namen van
Foreign Terrorist Fightersdie zich kennelijk bij ISIS in Syrië hadden aangemeld. Op basis van die lijst is de verdachte geïdentificeerd als de persoon op die zogenoemde
Sky list.De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij daar inderdaad bij de grens is geweest en het aanmeldformulier over hem is opgemaakt. Het gaat volgens de verdachte hier om een standaardprocedure.Hij ontkent echter dat hij zich heeft opgegeven als
fighter.
In het dossier zit een door de politie opgemaakte mutatie van 22 juli 2014 waarin de vader van de verdachte tegenover de politie heeft gemeld dat hij via Facebook in contact is gekomen met ene [persoon 3], die hem heeft verteld dat de verdachte in een trainingskamp zit.De vader van de verdachte heeft later tegenover de politie bevestigd dat de verdachte in een trainingskamp heeft gezeten voor de duur van zes weken en dat de verdachte hierna weer contact opnam.
In het dossier bevinden zich voorts verschillende foto’s van de verdachte waarop hij te zien is in gevechtskleding en met vuurwapens in zijn handen. Op sommige foto’s is ook te zien dat de verdachte de moslimgroet met (rechter) wijsvinger omhoog maakt, het zogenaamde
Tawhid-gebaar. Deze foto’s zijn onder meer aangetroffen op de telefoon van zijn vader.Ook op het Facebook-account van ‘[voornaam verdachte] South’, welk account door de zus van de verdachte voor hem is aangemaakt, zijn verschillende foto’s geplaatst van de verdachte in gevechtskleding en met wapens in zijn handen.Ter terechtzitting heeft de verdachte niet ontkend dat hij op deze foto’s te zien is op de wijze zoals hiervoor omschreven.Het betreft hier volgens de verdachte echter stoerdoenerij.
Daarnaast heeft de verdachte tussen 24 augustus 2015 en 27 oktober 2015 in een chatgesprek met [persoon 4] het volgende geschreven:
“Ik fiks alles. Ik ga je in mijn team gooien”.
“Hier trouwen alles broer. Goeie leven. Strijden. Paradijs is sha allah”.
Op 15 augustus 2015 is op het Facebook-profiel '[voornaam verdachte] South' een chatgesprek gestart met '[persoon 2]'. Hierin heeft '[persoon 2]' aan '[voornaam verdachte] South' gevraagd of het nog steeds gevaarlijk is 'daar' en of hij nog steeds in Raqqa is. Hierop heeft '[voornaam verdachte] South' geantwoord dat hij in 'El Bab' was, een grensstad. Verder heeft '[voornaam verdachte] South' op dezelfde dag vanaf 17.58 uur over strijd geschreven:
"maar kk turken hebben aangevallen man
die blocken de grens
voor syriers om turkije in te gaan
ze hebben 29 vluchtelingen dood geschoten".
Hierop heeft '[persoon 2]' gevraagd: “wat jullie gaan doen”.
'[voornaam verdachte] South' heeft hierop op dezelfde dag om 17:59 uur geantwoord:
"is hun grond
we kunnen hun nu niet aanvallen
maar als ze op on s grond schieten
word het knallen
dan zit ik binnenkort in istanbul hahaha
inplaats van raaq4".
In het dossier zit een proces-verbaal met een overzicht van contactmomenten tussen familieleden van de verdachte en de politie. De vader van de verdachte heeft op 15 juni 2016 aan de politie verteld dat hij op 13 juni (de rechtbank begrijpt: 2016) was gebeld door [verdachte] die hem vertelde dat hij niets meer met IS te maken wilde hebben. Op 20 juni 2016 heeft de vader van de verdachte aan de politie verteld dat [verdachte] hem had verteld dat hij was overgestapt naar het Vrije Syrische Leger en nog steeds in Syrië was.
4.3.3Deelname aan een terroristische organisatie en het voorbereiden en bevorderen van terroristische misdrijven
4.3.3.1 Het toetsingskader
De wetgever heeft in artikel 83 WvSr bepaald welke misdrijven als terroristische misdrijven hebben te gelden. Gemeenschappelijk daaraan is dat zij moeten zijn begaan met een terroristisch oogmerk. In artikel 83a WvSr is dit omschreven als “het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen”.
Deelname aan een (terroristische) criminele organisatie
Voor een bewezenverklaring van een op artikel 140a WvSr toegesneden tenlastelegging moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie die beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Met een organisatie in de zin van de artikel 140a WvSr wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat men moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen.
Terroristische misdrijven zijn misdrijven die gericht zijn op het aanjagen van ernstige vrees van de bevolking dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. De rechtbank leidt uit de wijze waarop de wetgever deelneming aan een terroristische organisatie strafbaar heeft willen stellen en de daaropvolgende omschrijving van artikel 140a WvSr af dat bij de beoordeling van de vraag of een organisatie een terroristisch oogmerk heeft, het aankomt op het geheel van concrete feitelijke gedragingen van de organisatie, de omvang van de beoogde gevolgen daaronder begrepen.Voor het bewijs van het oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Vooropgesteld moet worden dat van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk.Elke dergelijke bijdrage, ook wel deelnemingshandeling genoemd, aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van hiervoor bedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.Voorbeelden daarvan zijn het verlenen van geldelijke bijdragen of andere stoffelijk steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de organisatie.
Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van
onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van (terroristische) misdrijven. Enige vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde concrete
misdrijven is niet vereist.
Voorbereiden en bevorderen van terroristische misdrijven
Samenspanning tot brandstichting, het teweegbrengen van een ontploffing, moord en/of doodslag, (te) begaan met een terroristisch oogmerk, is strafbaar gesteld in artikel 176b respectievelijk artikel 289a WvSr. In voormelde artikelen is bepaald dat artikel 96, tweede lid, WvSr van overeenkomstige toepassing is. Dat artikel betreft een lex specialis ten opzichte van artikel 46 WvSr. Ingevolge artikel 96, tweede lid, WvSr is sprake van strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen indien een persoon:
1°. een ander tracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
2°. gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen tracht te verschaffen;
3°. voorwerpen voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf;
4°. plannen voor de uitvoering van het misdrijf, welke bestemd zijn om aan anderen te worden medegedeeld, in gereedheid brengt of onder zich heeft;
5°. enige maatregel van regeringswege genomen om de uitvoering van het misdrijf te voorkomen of te onderdrukken, tracht te beletten, te belemmeren of te verijdelen.
Deze handelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, tweede lid, WvSr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. Indien sprake is van voorbereidingshandelingen die bij afwezigheid van bijzondere omstandigheden ook als dagelijkse, niet-criminele bezigheden kunnen worden beschouwd, is strikte toetsing noodzakelijk. De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen mogen wel in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid. De voorbereiding en bevordering zijn zelfstandig strafbaar gesteld als voltooide delicten. Hiervan is geen vrijwillige terugtred mogelijk.
4.3.3.2 Het oordeel van de rechtbank
Deelname aan een terroristische organisatie
De rechtbank komt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen tot het oordeel dat de verdachte in mei 2014 is uitgereisd naar Syrië en daar en in Irak lid is geweest van ISIL (later IS), alwaar hij een trainingskamp heeft gevolgd en heeft deelgenomen aan de gewapende strijd. Hij is lid geweest van IS tot ongeveer 15 juni 2016, het moment dat hij zich aansloot bij het Vrije Syrische Leger.
De chatgesprekken, de informatie via vader, de foto’s waarop de verdachte (al dan niet samen met anderen) in gevechtskleding en/of met wapens te zien is en/of het
Tawhid-gebaar maakt, het feit dat hij in plaatsen is geweest die door IS werden gecontroleerd en beheerst alsmede het feit dat hij zich op 30 mei 2014 klaarblijkelijk als
fighterheeft aangemeld bij ISIL, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte zich heeft aangesloten bij ISIL/IS, daadwerkelijk een feitelijke bijdrage heeft geleverd aan de gewapende strijd en dus heeft deelgenomen aan ISIL/IS.
Aan de verklaring van de verdachte dat de foto’s slechts stoerdoenerij waren hecht de rechtbank geen geloof. Dat geldt ook voor zijn stelling dat hij enkel humanitair hulpverlener zou zijn geweest. Objectieve gegevens die deze stelling kunnen onderbouwen ontbreken, terwijl een dergelijke onderbouwing voor verdachtes deelname aan de gewapende strijd juist wel kan worden gevonden in de foto’s, het aanmeldformulier en in de chat met [persoon 4] waarin de verdachte schrijft hem ‘in zijn team te gooien’. Dit geldt ook voor het volgen van een trainingskamp, waarvan vader kort na de aanmelding melding maakt bij de politie. Dit vindt immers steun in de ‘Kennisbijlage 140a PV de Islamitische Staat’. In dit rapport staat beschreven dat mannen na aankomst in Syrië worden overgebracht naar trainingskampen waar een religieuze en militaire training volgt.
Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 10 december 2015 vastgesteld dat er in ieder geval
vanaf juli 2012 sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict op het gehele
grondgebied van Syrië, tussen het Syrische regeringsleger en verscheidene georganiseerde
gewapende groepen zoals ISIL/ISIS/IS.Op dat moment waren de gewapende groepen voldoende georganiseerd, waardoor zij de beschikking hadden over militaire wapens en voertuigen als tanks en artillerie en grootschalige militaire operaties konden uitvoeren. Er was aldus sprake van verschillende samenwerkingsverbanden met een grote mate van duurzaamheid en structuur. Zoals reeds overwogen, was het naaste doel van deze verscheidene jihadistische strijdgroepen het plegen van terroristische misdrijven en kunnen zij derhalve worden beschouwd als criminele terroristische organisaties. IS is dan ook op 30 mei 2013 en 1 juli 2013 op respectievelijk de sanctielijsten van de VN en de EU geplaatst als verboden terroristische organisatie.
De rechtbank acht medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen omdat het dossier geen concrete bewijsmiddelen bevat dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld.
Voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven
Op grond van de al genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank ook tot het oordeel dat de verdachte zich in dezelfde periode heeft schuldig gemaakt aan de voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven. De verdachte is in Syrië en Irak in het strijdgebied geweest, heeft zich aangesloten bij IS, een bijdrage aan de door IS gevoerde Jihadstrijd geleverd en vuurwapens voorhanden gehad. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de verdachte zich voor zijn vertrek naar Syrië en met het oogmerk om terroristische misdrijven te gaan plegen, is gaan verdiepen in het radicale extremistische gedachtegoed en het gedachtegoed zich met dat oogmerk eigen heeft gemaakt, hetgeen blijkt uit de mutaties over de vermissing van de verdachte, waarbij door zijn familie is aangegeven dat hij naar Syrië is uitgereisd om zich aan te sluiten bij ISIL. Door zich op het aanmeldformulier op te geven als strijder heeft de verdachte anderen inlichtingen verschaft en zichzelf getracht gelegenheid te verschaffen tot het plegen van terroristische misdrijven.
De rechtbank zal de verdachte van onderdeel B vrijspreken, nu er geen concreet bewijs voorhanden is betreffende het zich laten informeren over het afreizen en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak.
De rechtbank acht medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen omdat het dossier geen concrete bewijsmiddelen bevat dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld.