ECLI:NL:HR:2019:12

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
18/00021
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijspraak deelname aan terroristische organisatie en de vereisten voor veroordeling op basis van artikel 140a Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in Syrië, was beschuldigd van deelname aan een terroristische organisatie, namelijk Al Qaida en/of de Islamitische Staat, in de periode van 1 maart 2013 tot en met 1 oktober 2015. Het Openbaar Ministerie stelde dat de verdachte had deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, zoals doodslag en moord, met een terroristisch oogmerk. Het Hof had de verdachte echter vrijgesproken, omdat niet was komen vast te staan dat de organisatie waaraan de verdachte had deelgenomen, Liwa al-Tawhid, in de ten laste gelegde periode een terroristische organisatie was.

De Hoge Raad oordeelde dat de overwegingen van het Hof niet onderling tegenstrijdig of onbegrijpelijk waren. De Hoge Raad benadrukte dat voor een veroordeling op basis van artikel 140a Sr niet voldoende is dat de organisatie een terroristisch oogmerk heeft in de zin van artikel 83a Sr. Het moet gaan om een organisatie die specifiek gericht is op het plegen van terroristische misdrijven. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht had geoordeeld dat niet was bewezen dat de verdachte had deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, en verwierp het cassatieberoep van het Openbaar Ministerie.

Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die worden gesteld aan de bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op deelname aan terroristische organisaties en de noodzaak om de specifieke aard van de organisatie en haar doelstellingen vast te stellen.

Uitspraak

8 januari 2019
Strafkamer
nr. S 18/00021
IV/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 december 2017, nummer 22/004085-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedatum] 1997.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, P.T. Verweijen, advocaat te Rotterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak

2.1.
Aan de verdachte is, voor zover in cassatie van belang, tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks 01 mrt 2013 tot en met 01 okt 2015 te Syrië, met een of meer anderen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten Al Qaida en/of Islamitische Staat, althans een terroristische Jihadistische strijdgroep, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. het opzettelijk en wederrechtelijk doen zinken en/of stranden en/of verongelukken en/of vernielen en/of onbruikbaar maken en/of beschadigen van een vaartuig en/of voertuig en/of luchtvaartuig, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in
artikel 168 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2)."
2.2.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het aldus tenlastegelegde en heeft daartoe - voor zover in cassatie van belang - het volgende overwogen:
"Beoordeling van de tenlastelegging
Standpunt van de verdediging
1. De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde zoals in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota nader is toegelicht.
(...)
2. Met betrekking tot het lid zijn van Liwa al-Tawhid wordt als primair standpunt ingenomen dat het bewijsminimum daarvoor niet wordt gehaald. Als subsidiair standpunt neemt de verdediging het standpunt in dat Liwa al-Tawhid geen terroristische organisatie is. Als meer subsidiair standpunt wordt betoogd dat mocht de samenwerking met bepaalde bataljons tot de slotsom nopen dat Liwa al-Tawhid wel een terroristische organisatie is, die samenwerking dateert van na het vertrek van de verdachte uit Syrië.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
3. Het Openbaar Ministerie neemt het standpunt in dat kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk, meer in het bijzonder dat Liwa al-Tawhid kan worden aangemerkt als een jihadi-salafistische organisatie dan wel dat de verdachte heeft deelgenomen aan een jihadi-salafistische organisatie.
De ten laste gelegde periode en plaats
4. In de tenlastelegging wordt de plaats waar het ten laste gelegde feit zou zijn begaan, beperkt tot het grondgebied van Syrië. De ten laste gelegde periode strekt zich uit van 1 maart 2013 tot en met 1 oktober 2015.
5. Gelet op de plaats van de tenlastelegging ziet het hof zich voor de vraag gesteld of de ten laste gelegde periode in zijn totaliteit kan worden bewezen.
6. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
7. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in januari 2014, kort nadat zijn broers op 20 december 2013 waren overleden, vanuit Syrië naar Turkije is vertrokken. De verdachte is na verloop van tijd vanuit Turkije, via verschillende landen, uiteindelijk in Nederland, terechtgekomen waar hij tot op heden nog steeds verblijft. De moeder van de verdachte heeft deze verklaring telefonisch bevestigd tegenover de
raadsheer-commissaris op 16 augustus 2017 in zoverre, dat zij heeft verklaard dat - nadat haar zonen waren vermoord - zij de verdachte meteen naar Turkije heeft laten vluchten en dat de verdachte daarna niet meer naar Syrië is teruggekeerd. De verdachte is derhalve sinds januari 2014 niet meer in Syrië geweest.
8. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte in ieder geval dient te worden vrijgesproken voor de ten laste gelegde periode vanaf januari 2014, nu de verdachte toen niet meer in Syrië verbleef.
(...)
Betrokkenheid bij het VSL dan wel Liwa al-Tawhid
23. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
24. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij hoorde bij de eenheid Liwa al-Tawhid van het VSL, dat hij was belast met toezicht houden en dat hij daarvoor werd betaald. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep hierover verklaard dat hij heeft gewerkt als bewaker in [geboorteplaats] , zijn woonplaats. Dit werk hield in dat hij samen met anderen gewapend patrouilleerde om de buurt te beschermen tegen criminelen. Het doel was te voorkomen dat 's nachts en overdag de huizen werden geplunderd.
25. De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van zijn moeder. Zij heeft op 16 augustus 2017 telefonisch bevestigd tegenover de raadsheer-commissaris dat haar zoon lid was van het VSL en dat zij deze strijdgroep Liwa al-Tawhid noemden. Ook heeft de moeder van de verdachte bevestigd dat het VSL de verdachte een wapen gaf om de wijk te bewaken.
26. Uit het kennisdocument inzake Liwa al-Tawhid d.d. 16 oktober 2017 opgesteld door dr. J. Jolen volgt dat deze brigade in 2013 actief was in de provincie [geboorteplaats] te Syrië waarin ook de stad [geboorteplaats] is gelegen.
27. De verdachte heeft verklaard ten tijde van de ten laste gelegde feiten in de stad [geboorteplaats] te hebben gewoond. Dit vindt bevestiging in het dossier.
28. Het hof gaat er, gelet op het voorgaande, met het Openbaar Ministerie en de verdachte van uit dat de verdachte in 2013 in [geboorteplaats] lid was van Liwa al-Tawhid.
29. Het hof overweegt voorts dat voor een bewezenverklaring van een op artikel 140a Sr toegesneden tenlastelegging moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het hof ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of het VSL dan wel
Liwa al-Tawhid kan worden aangemerkt als een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 140a Sr.
30. Het Openbaar Ministerie heeft het standpunt ingenomen dat samenwerking op enigerlei moment van Liwa al-Tawhid met o.a. Jabhat al-Nusra en andere jihadi-salafistische organisaties in de ten laste gelegde periode in het onderhavige geval er toe moet leiden dat ook Liwa al-Tawhid zou moeten worden gezien als een jihadi-salafistische organisatie (het hof begrijpt: een terroristische jihadistische strijdgroep zoals ten laste gelegd).
31. Het hof stelt vast dat het VSL en Liwa al-Tawhid ten tijde van het ten laste gelegde feit niet voorkwamen op de VN-sanctielijst of de EU-sanctielijst. Hetzelfde geldt voor de Nationale sanctielijst terrorisme.
32. Ten aanzien van het VSL is het hof van oordeel dat ook overigens niet is gebleken dat het een terroristische organisatie betrof in de periode van 1 maart 2013 tot januari 2014.
33. Met betrekking tot de organisatie Liwa al-Tawhid stelt het hof op grond van het voornoemde kennisdocument - voor zover van belang gelet op de nog aan de orde zijnde ten laste gelegde periode - over Liwa al-Tawhid het volgende vast.
34. Liwa al-Tawhid werd in juli 2012 opgericht in [geboorteplaats] . Deze organisatie opereerde toen onder de vlag van het VSL. Dat is in de loop der tijd veranderd. Liwa al-Tawhid is uitgegroeid tot een opzichzelfstaande politieke en militaire beweging, toen het VSL aan invloed inboette en zijn eigen koers koos.
35. Binnen het VSL werd Liwa al-Tawhid in 2012 in het islamitisch spectrum geplaatst, maar de brigade zelf verenigde een breed spectrum aan politieke en religieuze ideologieën. In 2012 leken binnen Liwa al-Tawhid de religieuze voorkeuren van bataljon tot bataljon te verschillen. Tot de brigade behoorden in augustus 2012 zowel bataljons die de bescherming van alle religies garandeerden als bataljons met een salafistische signatuur.
36. In de jaren na de oprichting van Liwa al-Tawhid, maakte de brigade deel uit van verschillende en elkaar opvolgende samenwerkingsverbanden van strijdgroepen die actief waren in de strijd tegen het Syrisch regime.
37. In januari 2013 maakt Liwa al-Tawhid bekend toe te treden tot de in september 2012 opgerichte coalitie van strijdgroepen Jabhat Tahrir Suriyya al-Islamiyya, ook bekend als het Syrian Islamic Liberation Front (SILF). Dit (losse) samenwerkingsverband bestond bij oprichting uit een twintigtal strijdgroepen die alle in naam waren verbonden aan het VSL. Eind september 2013 werd door een elftal strijdgroepen in Syrië een verklaring uitgegeven, waarin zij afstand namen van de Syrische Nationale Coalitie die ook werd gesteund door het VSL. Hiermee leken de ondertekenaars - waaronder dus Liwa al-Tawhid - verder afstand te nemen van het VSL. Ook al eerder die maand had Liwa al-Tawhid aan deze wens tot verwijdering uitdrukking gegeven door aan te geven het hoogste militaire commando van het VSL niet meer te erkennen. In die periode werd ook melding gemaakt dat Liwa al-Tawhid Jabhat al-Nusra zag als partner in de strijd tegen het regime van president Assad. Dat volgt ook uit eerdere samenwerking van Liwa al-Tawhid en Jabhat al-Nusra op het slagveld bij eerdere gelegenheden vanaf december 2012. In november 2013 werd al-Jabhat al-Islamiyya (het Islamitisch Front) opgericht. Doel was een politiek, militair, sociaal en onafhankelijk front om het regime van Assad omver te werpen en een rechtvaardige islamitische staat te bouwen, waarin de soevereiniteit alleen aan Allah toebehoorde. Het was de start van een geleidelijk samengaan van facties, waaronder Liwa al-Tawhid.
38. Het hof overweegt dat, gelet op het dossier, in het bijzonder het hiervoor verkort weergegeven kennisdocument, en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet kan worden vastgesteld dat Liwa al-Tawhid in de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 januari 2014 het oogmerk had terroristische misdrijven te plegen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat Liwa al-Tawhid in die periode een jihadistische terroristische organisatie was.
39. Het hof komt tot de slotsom dat de verdachte weliswaar heeft deelgenomen aan activiteiten van Liwa al-Tawhid, maar dat deze organisatie in die periode niet kan worden aangemerkt, als een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr.
Conclusie
40. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte heeft deelgenomen aan activiteiten van een op het plegen van terroristische misdrijven gericht samenwerkingsverband en dat hij gedragingen heeft ondersteund die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met het binnen de organisatie bestaande oogmerk.
41. Het voorgaande betekent dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof spreekt de verdachte vrij van het hem ten laste gelegde."

3.Wettelijk kader

In cassatie zijn de volgende bepalingen van het Wetboek van Strafrecht van belang.
Art. 83, zoals dat luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
"Onder terroristisch misdrijf wordt verstaan:
1°. elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 96, 108, tweede lid, 115, tweede lid, 117, tweede lid, 121, 122, 157, onderdeel 3°, 161quater, onderdeel 2°, 164, tweede lid, 166, onderdeel 3°, 168, onderdeel 2°, 170, onderdeel 3°, 174, tweede lid, en 289, alsmede in artikel 80, tweede lid, Kernenergiewet, indien het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk;
2°. elk van de misdrijven waarop ingevolge de artikelen 114a, 114b, 120a, 120b, 130a, 176a, 176b, 282c, 289a, 304a, 304b, 415a en 415b, alsmede artikel 80, derde lid, van de Kernenergiewet gevangenisstraf is gesteld;
3°. elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 140a, 282b, 285, derde lid, en 288a, alsmede in artikel 55, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie, artikel 6, vierde lid, van de Wet op de economische delicten, artikel 33b van de Wet explosieven voor civiel gebruik en artikel 79 van de Kernenergiewet."
Art. 83a:
"Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen."
Art. 140a, eerste lid:
"Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie."

4.Beoordeling van het middel

4.1.
Het middel klaagt dat de overwegingen van het Hof ten aanzien van de gegeven vrijspraak onderling tegenstrijdig en/of onbegrijpelijk zijn en de vrijspraak niet kunnen dragen.
4.2.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat uit de hierboven weergegeven vaststellingen van het Hof volgt dat Liwa al-Tawhid het oogmerk had om een overheid - het Syrische regime van president Assad - wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke en constitutionele structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen als bedoeld in art. 83a Sr en dat deze organisatie dus een terroristisch oogmerk had in de zin van die bepaling. Daarom is, aldus het middel, niet begrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat Liwa al-Tawhid in de periode dat de verdachte aan deze organisatie deelnam (1 maart 2013 tot en met 31 januari 2014) het oogmerk had terroristische misdrijven te plegen en dat derhalve niet kan worden vastgesteld dat Liwa al-Tawhid in die periode een terroristische Jihadistische organisatie was.
4.3.1.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 140a, eerste lid, Sr. Daarin is strafbaar gesteld de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
4.3.2.
Het middel steunt kennelijk op de opvatting dat voor een veroordeling op grond van die bepaling toereikend is dat - voor zover hier van belang - de organisatie een terroristisch oogmerk heeft in de zin van art. 83a Sr, dus het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
4.3.3.
Die opvatting steunt op een onjuiste lezing van art. 140a, eerste lid, Sr. Voor een veroordeling op grond van die bepaling is immers niet voldoende dat sprake is van deelneming aan een organisatie die tot terroristisch oogmerk heeft het plegen van misdrijven (van welke aard dan ook). Volgens art. 140a, eerste lid, Sr moet het gaan om een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het oogmerk van de organisatie - een samenwerkingsverband in al dan niet wisselende samenstelling - moet derhalve zijn gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in art. 83 Sr, mits begaan met het in art. 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk.
4.4.
In het licht hiervan zijn, anders dan het middel betoogt, de overwegingen van het Hof niet onderling tegenstrijdig en/of onbegrijpelijk en kunnen zij de gegeven vrijspraak dragen.
4.5.
Het middel faalt.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 januari 2019.