Overwegingen
1. Aan eiseres is bij bericht van 6 december 2016 per 1 januari 2017 studiefinanciering toegekend in de vorm van een basisbeurs en een studentenreisproduct in de vorm van een weekabonnement.
2. Bij brief van 21 juli 2017 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij haar reisrecht uiterlijk op 7 augustus 2017 dient stop te zetten bij de ophaalautomaat.
3. Bij bericht van 26 augustus 2017 is ten aanzien van eiseres een ov-schuld vastgesteld van € 194 omdat er op haar ov-chipkaart een studentenreisproduct stond terwijl zij daar geen recht op had.
4. Bij bericht van 15 september 2017 is aan eiseres meegedeeld dat zij over juli 2017 geen recht had op studiefinanciering omdat zij niet (meer) voltijds studeerde. De ov-schuld is bij dit bericht nader vastgesteld op € 388. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Bij bericht van 29 september 2017 is aan eiseres meegedeeld dat zij haar reisrecht op 29 september 2017 heeft stopgezet. Bij dit bericht is de ov-schuld nader vastgesteld op € 582.
6. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
7. Artikel 3.26 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), versie 2017:
“Aanvang reisrecht; omvang van rechten
1. Het reisrecht vangt aan op het moment dat de studerende het reisproduct heeft geladen op een daarvoor bestemde OV-chipkaart.
2. Het reisrecht wordt naar keuze van de studerende toegekend als weekreisrecht of weekendreisrecht.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van verkrijgen van het reisrecht en de omvang van de aan de soorten reisrecht, bedoeld in het tweede lid, verbonden rechten. Daarbij worden tevens voorschriften vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop en de termijn waarbinnen de studerende de keuze tussen soorten reisrecht dient te maken en met betrekking tot de aanvraag tot herziening door de studerende van een gemaakte keuze in soorten reisrecht.”
8. Artikel 3.27 van de Wsf 2000, versie 2017:
1. De studerende is verplicht het reisproduct stop te zetten uiterlijk op de vijfde werkdag nadat:
a. zijn aanspraak op reisrecht is beëindigd, of
b. zijn reisproduct op grond van artikel 3.7, tweede of derde lid, is vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld.
2 Bij het ten onrechte beschikken over een op een OV-chipkaart geladen reisproduct, is degene aan wie het reisrecht is toegekend aan Onze Minister een bedrag van € 97,00 per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van het reisrecht. De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en met de vijftiende dag van een maand. De tweede helft loopt tot en met het einde van die maand.
3 Het tweede lid is niet van toepassing op een periode waarin het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan degene aan wie het reisrecht is toegekend.
4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en het tijdstip waarvoor de niet-toerekenbaarheid, bedoeld in het derde lid, moet worden aangetoond.”