ECLI:NL:CRVB:2014:2824
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van het reisrecht en de bijbehorende OV-schuld van een student
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het reisrecht van appellant, die studiefinanciering ontving van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant had zijn OV-chipkaart geblokkeerd na verlies, maar veronderstelde ten onrechte dat dit ook zijn reisrecht beëindigde. De Minister had appellant eerder op de hoogte gesteld van zijn verplichtingen, maar appellant stelde dat hij niet verantwoordelijk was voor de communicatie tussen de Minister en het OV-bedrijf. De Raad oordeelde dat het reisrecht pas beëindigd is als dit op de juiste wijze bij de Minister is gedaan, en dat appellant in de periode van september 2011 tot en met februari 2012 ten onrechte gebruik heeft gemaakt van het reisrecht. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De opgelegde OV-schuld werd niet als een boete beschouwd, maar als een reparatoire maatregel, waardoor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.