ECLI:NL:CRVB:2013:1235
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Brand
- M.R. Schuurman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde OV-schuld in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, vertegenwoordigd door zijn vader, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin zijn recht op studiefinanciering per 1 september 2011 werd herzien en een OV-schuld van € 680,- werd vastgesteld. Deze schuld was het gevolg van het ten onrechte beschikken over een geactiveerd studentenreisrecht, terwijl de appellant niet meer ingeschreven stond voor een voltijdse opleiding.
De Raad overwoog dat de tekst van artikel 3.27, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) duidelijk is en geen ruimte laat voor een andere uitleg. De wetgever heeft bepaald dat ook in het geval er geen gebruik is gemaakt van het reisrecht, de vordering in de aangegeven hoogte moet worden opgelegd. De minister had zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen reden was voor toepassing van de hardheidsclausule, aangezien de OV-schuld niet kan worden aangemerkt als een bestuurlijke boete, maar als een reparatoire maatregel.
De Raad concludeerde dat de door de minister opgelegde OV-schuld niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat deze niet als punitieve sanctie kan worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 juli 2013.