In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse minderjarige, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiser, die in 1999 geboren is, heeft zijn aanvraag gebaseerd op zijn bekering van de islam naar het christendom en de vrees voor vervolging bij terugkeer naar Iran. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over zijn bekering en afvalligheid niet geloofwaardig werden geacht. Tijdens de zitting op 26 april 2018 is eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was. Eiser heeft verklaard dat hij zich in Nederland heeft bekeerd tot het christendom, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht twijfels heeft geuit over de geloofwaardigheid van deze bekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen om de islam te verlaten en dat zijn verklaringen tegenstrijdig zijn. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de documenten die eiser heeft overgelegd niet voldoende bewijs leveren voor zijn bekering. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond.