Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het procesverloop
2.Vaststaande feiten
3.Verzoek en verweer in de onderhavige zaak
“De rechtbank is niet gebleken dat de moeder zich niet heeft gehouden dan wel niet houdt aan de aanwijzingen van de jeugdbeschermer en de betrokken hulpverlening. De rechtbank merkt hierbij op dat, mocht zich een situatie voordoen waarin één van de ouders niet of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van binnen de ondertoezichtstelling gemaakte afspraken, het Stichting Jeugdbescherming vrij staat om de middelen die haar ter beschikking staan in te zetten om de ouders zodoende te bewegen om wel mee te werken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling.”
voorlopigezorg- en contactregeling heeft vastgesteld, hetgeen impliceert dat de gecertificeerde instelling de ruimte heeft om daarvan af te wijken. De bevoegdheid om de contacten te beperken is voorts gebaseerd op artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor zover de vader stelt dat artikel 1:265f BW alleen van toepassing is wanneer sprake is van een uithuisplaatsing, wordt van de zijde van de moeder aangevoerd dat uit Hoge Raad 25 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1019) blijkt dat artikel 1:265f BW ook kan worden toegepast in de situatie dat het kind de hoofdverblijfplaats heeft bij één van de ouders met gezag.