In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de zorg- en omgangsregeling voor de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht zijn gesteld en uithuisgeplaatst. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat, heeft verzocht om de huidige regeling te wijzigen naar onbegeleid contact op zaterdag of zondag, terwijl de Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de regeling te wijzigen naar een keer per drie weken op woensdagmiddag. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de betrokken partijen gehoord, waaronder de pleegouders en vertegenwoordigers van de GI.
De kinderrechter overweegt dat zowel de GI als de moeder niet ontvankelijk zijn in hun verzoeken. De GI kan zonder voorafgaande beslissing van de kinderrechter de regeling niet wijzigen, en de moeder heeft verzuimd om de GI te verzoeken de regeling te wijzigen. De kinderrechter wijst erop dat de huidige regeling is vastgesteld op basis van artikel 1:265f BW, dat van toepassing is op uithuisgeplaatste kinderen, en niet op artikel 1:265g BW, dat betrekking heeft op kinderen die niet uit huis zijn geplaatst. De kinderrechter benadrukt dat de GI de contacten kan beperken of opheffen, maar dat de moeder eerst de GI moet verzoeken om wijziging van de regeling.
De kinderrechter wijst de verzoeken van zowel de GI als de moeder af en verklaart hen niet ontvankelijk. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.