Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[de V.O.F.] , te [plaats] ,
[vennoot 1], te [plaats] ,
[vennoot 2], te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 maart 2018, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 30 mei 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het (met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakte) proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2018 en de daarin genoemde aanvullende stukken, waaronder de producties van [de V.O.F. c.s.]
2.De feiten
[de V.O.F.] kan de Inspectie geen overzicht geven van de verbeterpunten waaraan gewerkt is;
Er is geen (SMART geformuleerd) verbeterplan beschikbaar;
De intake en risicotaxatie van cliënten vindt plaats door een niet aantoonbaar bekwame hulpverlener. Voorts is de intake niet vastgelegd in dossiers;
De deskundigheid van medewerkers is onvoldoende afgestemd op de doelgroep;
Medewerkers zijn onbekend met het agressiebeleid en beleid inzake middelengebruik;
Cliënten zijn volgens [de V.O.F.] zelf verantwoordelijk voor medicatie, ook al blijken zij therapie-ontrouw te zijn;
Medewerkers hebben geen zicht op medicatiegebruik van cliënten;
Er is onjuiste informatie verstrekt door [de V.O.F.] over de Raad van Toezicht;
De PGB-besteding is (nog steeds) niet inzichtelijk voor de cliënt;
[de V.O.F.] heeft geen schriftelijke afspraken met ketenpartners, noch schriftelijke afspraken met behandelaren op cliëntniveau;
[de V.O.F.] accepteert dat er iemand in een verwaarloosde ruimte verblijft.
- uit het rapport van de Inspectie van 25 november 2013 op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd, en dat die conclusies ook niet onbegrijpelijk zijn,
- [de V.O.F. c.s.] geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die leiden tot twijfel aan de juistheid van de hoofdlijn van het rapport, namelijk dat [de V.O.F.] niet in staat is om verantwoorde zorg te verlenen,
- de Staatssecretaris op het rapport van de Inspectie mocht afgaan,
- uit de tekst van artikel 8 Kwz niet volgt dat een aanwijzing niet gericht kan zijn op beëindiging van de zorg totdat weer aan de eisen van de Kwz kan worden voldaan, en
- de Aanwijzing tot beëindiging van de zorgverlening aan de eisen van proportionaliteit voldoet.
3.Het geschil
4.De beoordeling
- partijen – en met name de burger – opnieuw bij de burgerlijke rechter moeten strijden over een punt waarover al is beslist in een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang;
- de burgerlijke rechter in zaken waarover ook de bestuursrechter tot oordelen is geroepen, tot een ander oordeel komt dan de bestuursrechter; en
- de burgerlijke rechter vragen moet beantwoorden die typisch tot het werkterrein van de bestuursrechter behoren (zie onder andere de uitspraak van de Hoge Raad (HR) van 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0261).
welop basis van het rapport van de Inspectie mocht besluiten dat [de V.O.F.] tijdelijk geen zorg meer mocht verlenen (in zoverre voldeed de Aanwijzing aan de wettelijke eisen) maar dat de Aanwijzing
nietvoldeed aan artikel 8 lid 2 Kwz. De Staatssecretaris had in de Aanwijzing onvoldoende concreet gemaakt op welke punten [de V.O.F.] haar zorg diende te verbeteren, terwijl artikel 8 lid 2 Kwz wel de eis stelt dat een helder, eenduidig overzicht van de tekortkomingen wordt verstrekt, aldus de Afdeling in de Eerste Tussenuitspraak. Vervolgens heeft ook de Staatssecretaris in het Besluit van 4 oktober 2016 het gebrek in de oorspronkelijke Aanwijzing onderkend en het bezwaar (alsnog) gegrond verklaard, voor zover is verzuimd concreet te maken op welke punten [de V.O.F.] haar zorg diende te verbeteren voordat zij weer zorg kan verlenen.
dientengevolgelijdt, te vergoeden. Uit het woord ‘dientengevolge’ volgt dat alleen de schade die in causaal verband staat met de onrechtmatige daad voor vergoeding in aanmerking komt. De eis van causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade volgt ook uit artikel 6:98 BW. In dat wetsartikel is bepaald dat alleen schade voor vergoeding in aanmerking komt die
in zodanig verband staatmet de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade,
als een gevolg van deze gebeurteniskan worden toegerekend .