3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) MFE exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met het faciliteren van handelsactiviteiten tussen partijen in diverse landen.
(ii) KF exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met de productie en distributie van geneesmiddelen. KF heeft zowel generieke producten als zogeheten spécialités in haar assortiment.
(iii) Psyllium is een natuurlijk kruid, waarvan de buitenkant van het zaad wordt gebruikt als werkzaam bestanddeel in onder andere laxeermiddelen. Psyllium wordt op grote schaal verbouwd in India. Laxeermiddelen op basis van psyllium kunnen in Nederland ook zonder doktersrecept worden verkregen, zodat ze door drogisten kunnen worden verhandeld.
(iv) Met ingang van september 1995 hebben MFE en KF overleg gevoerd over een beoogde samenwerking die ertoe strekte dat MFE uit India afkomstige psyllium-producten zou importeren die door KF op de markt zouden worden gebracht als generiek geneesmiddel (laxeermiddel).
(v) De markt voor psylliumhoudende geneesmiddelen werd in 1995 gedomineerd door twee spécialités, genaamd Metamucil en Volcolon. Op die markt waren destijds nog geen generieke geneesmiddelen aanwezig. Die producten zijn eerst in 1997 op de markt gekomen.
(vi) Een vereiste voor het in Nederland op de markt brengen van geneesmiddelen is een registratie door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (hierna: CBG).
(vii) In het kader van de beoogde samenwerking tussen MFE en KF zou het Indiase bedrijf Infar het eindproduct gaan leveren. In mei 1998 bleek dat voor registratie van het product in Nederland en ook in andere EU-landen een inspectie en goedkeuring van de (Indiase) fabriek door een EU-autoriteit (hierna:
site clearance) noodzakelijk was. Aangezien Infar niet over een
site clearancebeschikte, hebben MFE en KF als voorlopige oplossing ervoor gekozen dat Infar zou gaan fungeren als leverancier van het halffabrikaat, verder te bewerken tot een eindproduct door een nader aan te wijzen Europese fabrikant die wel reeds over een
site clearancebeschikte.
(viii) Op 1 augustus 2000 heeft CBG op aanvraag van KF het psyllium-product van Infar in de vorm van een sachet geregistreerd. Hierbij werd het Belgische bedrijf Smeets als geregistreerd producent vermeld.
(ix) In een eind augustus 2000 tussen MFE en KF besproken conceptovereenkomst is in art. 2.3 – kort gezegd – een in een formule uitgewerkte prijs opgenomen. In art. 2.3 is voorts onder meer bepaald dat de prijs jaarlijks op basis van de formule wordt aangepast “after the main harvest around April.” Voor de prijs van het eindproduct wordt in art. 2.5 (hernummerd tot 2.6) verwezen naar de prijsopgave van MFE van april 1998, aan te passen wanneer de prijs van ruwe psyllium daartoe aanleiding zou geven.
(x) In het najaar van 2000 heeft MFE aan KF voorgesteld om, aangezien KF nog geen overeenstemming had bereikt met een Europese eindfabrikant als hiervoor onder (vii) bedoeld, een eindfabrikant in India te zoeken die, anders dan Infar, wel reeds over een
site clearancebeschikte.
(xi) Bij brief van 31 mei 2001 heeft KF aan MFE meegedeeld dat zij “op basis van huidige fabricageprijzen geen mogelijkheden zie[t] het dossier Psyllium te commercialiseren”.
3.2.1In de hoofdprocedure die aan de onderhavige schadestaatprocedure is voorafgegaan, heeft MFE aangevoerd dat het KF niet vrijstond de onderhandelingen tussen partijen af te breken, en een verklaring voor recht gevorderd dat KF jegens haar aansprakelijk is voor de schade, nader op te maken bij staat. Het hof heeft bij arrest van 16 juni 2005 (dat in kracht van gewijsde is gegaan) onder meer overwogen dat eind augustus 2000 een zodanig uitgewerkte overeenkomst tussen MFE en KF tot stand was gekomen dat gesproken kan worden van een tussen partijen bindende (basis)overeenkomst, waaraan KF zich niet eenzijdig heeft kunnen onttrekken. Het hof stelde de ingangsdatum van die basisovereenkomst op 1 juni 2001. Het hof heeft voorts onder meer voor recht verklaard dat de basisovereenkomst tussen KF en MFE is ontbonden en dat KF aansprakelijk is voor de door MFE ten gevolge van de wanprestatie van KF ten aanzien van de basisovereenkomst geleden en nog te lijden schade. Voorts heeft het hof KF veroordeeld om de nader bij staat op te maken schade aan MFE te vergoeden.
3.2.2Voor zover in cassatie van belang heeft MFE in de onderhavige schadestaatprocedure gevorderd dat KF wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag in hoofdsom van ruim € 55.000.000,--, en tot betaling van een aantal bedragen ter zake van kosten voor deskundigen, bankgarantie en “eigen art. 6:96 lid 2, sub b BW-activiteiten” ten belope van totaal ruim € 410.000,--. Met betrekking tot de overige verweerders heeft MFE, gedeeltelijk voorwaardelijk, eveneens aanspraak gemaakt op aanzienlijke betalingen.
3.2.3De rechtbank heeft - samengevat - KF en Apotex Netherlands B.V. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 2.220.107,04, met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen jegens de overige gedaagden aan de zijde van KF c.s. afgewezen.
3.2.4In zijn tussenarrest heeft het hof MFE toegelaten te bewijzen dat de overeenkomst tussen MFE en KF (vanaf 1 juni 2001) had kunnen worden uitgevoerd door de productie van het psyllium (eind)product door een Indiase producent met de vereiste
site clearance. In zijn eindarrest heeft het hof geoordeeld dat MFE niet in haar bewijslevering is geslaagd en de vordering van MFE alsnog afgewezen.
3.2.5Het hof heeft daartoe onder meer als volgt overwogen.
“6. Nu MFE niet is geslaagd in het leveren van bewijs van haar stelling, die erop neerkomt dat de overeenkomst tussen MFE en KF (vanaf 1 juni 2001) had kunnen worden uitgevoerd en zou zijn uitgevoerd door de productie van het psyllium (eind)product door een Indiase producent met de vereiste site-clearance (EU-GMP status), de juistheid van welke stelling een eerste voorwaarde vormt om tot het oordeel te kunnen komen dat de basisovereenkomst voor MFE tot winst had geleid, slaagt het verweer van Apotex dat het onmogelijk zou zijn geweest om psyllium winstgevend te commercialiseren, zodat er geen sprake zou zijn geweest van schade van MFE in de vorm van gemiste winst. De vordering tot schadevergoeding jegens KF zal daarom worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering tegen de andere Apotex partijen omdat deze afhankelijk is van het slagen van de vordering tegen KF.”