3.2.Carmel heeft drie nota’s van inlichtingen opgesteld, waarin – voor zover thans van belang – de navolgende vragen als volgt zijn beantwoord:
“Bestudering van de gunningscriteria in combinatie met de subpercelen leidt bij ons tot de conclusie dat de uitgever van het desbetreffende subperceel telkens een voorsprong heeft en eenzijdig een doorslaggevende invloed heeft op de uitslag. Recente aanbestedingen waarbij dezelfde gunningscriteria zijn gebruikt, bevestigen dit. De uitgever van het desbetreffende product weet namelijk wat de prijs is en wat de maximale korting is die hij op de desbetreffende lesmethode heeft gegeven bij de grote distributeurs. Qua prijs heeft hij de keuze in welke mate hij die korting ook aan de aanbesteder aanbiedt. In bedrijfseconomische zin maakt dat voor de uitgever niets uit. Bovendien weet hij dat de distributeur op de inkoopprijs van de boeken nog een marge moet maken om de eigen dienstverleningskosten terug te verdienen. Voor de distributeur geldt derhalve dat die onder zijn kostprijs uitkomt als hij de verkregen korting van de uitgever volledig doorgeeft aan de opdrachtgever. De vergelijkbare aanbestedingen die het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden laten zien dat enkel als de distributeur qua prijs bereid is onder de optelling van de inkoopprijs bij de uitgever en de noodzakelijke opslag voor de dienstverlening te duiken, hij het van de uitgever wint op de prijscriteria. Met de gekozen vraagstelling verschillen de posities van de uitgever en alle andere inschrijvers – in wezen in de praktijk maximaal één – zo wezenlijk dat er sprake is van een bezwaarlijke en onnodige aantasting van het level playing field. Wij maken bezwaar tegen de gekozen opzet en verzoeken u dit aan te passen.”
“Door de opdracht in percelen met subpercelen te verdelen wordt aan verschillende inschrijvers de mogelijkheid geboden om op deze opdracht in te schrijven. Er wordt gegund op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding, waardoor de inschrijver de kans krijgt zich, naast het aspect prijs, ook op het onderdeel kwaliteit te onderscheiden. Het aspect prijs is aldus niet alles bepalend. Het is overigens niet per definitie zo dat de uitgevers de beste prijs-kwaliteitsverhouding zullen hebben nu de uitgever als producent ook alle risico’s loopt bij het ontwikkelen van de leermiddelen en nu er in de aanbestedingsprocedure niet alleen wordt gevraagd naar het sec leveren van leermiddelen maar met name bij perceel a ook naar een aantal diensten die verband houden met deze leermiddelen en die mee moeten worden genomen in de prijsbepaling. Deze diensten zullen door de distributeurs wellicht goedkoper kunnen worden geleverd, nu zij over een wijd vertakt netwerk van adviseurs beschikken. Recente aanbestedingen in dit kader laten dit ook zien. In een zaak die eerder aan de voorzieningenrechter te Den Haag is voorgelegd, gaf de voorzieningenrechter aan dat bovenstaande inderdaad niet onaannemelijk voorkomt. Zie ECLI:NL:RBDHA:2017:2217. Verder wordt opgemerkt dat met name voor perceel A en B partijen die alle percelen kunnen bieden naar verwachting het voordeel hebben dat zij kunnen inschrijven voor meer leermiddelen dan partijen die slechts een beperkt deel kunnen leveren.”
“Bestudering van de toepassing van deze gunningscriteria in de vergelijkbare aanbestedingen in het afgelopen anderhalf jaar wijst uit dat ons als distributeur bij de kwalitatieve criteria stelselmatig wordt aangerekend dat wij in bepaalde mate afhankelijk zijn van de uitgever. Bijvoorbeeld als het gaat om de invloed op de inhoud van leermiddelen of de beschikbaarheid van leermiddelen.
Maar voorts achten wij het bezwaarlijk dat de criteria op deze manier een inherente voorsprong creëren voor de uitgever. De distributeur kan het in beginsel niet beter doen dan de uitgever, hoogstens even goed. Eerder heeft Carmel bij deze systematiek juist gesteld dat distributeurs zoals wij de achterstand op de prijscriteria zouden kunnen ‘compenseren’. Dat blijkt na anderhalf jaar praktijk niet juist. Wij maken derhalve bezwaar tegen de gekozen criteria. Kunt u de kwalitatieve criteria zo aanpassen dat het inherente voordeel van de uitgever dat daarin blijkt besloten te liggen, wordt opgeheven? En daarbij merken wij op dat in alle gevallen waarbij de criteria zo worden ingericht dat zij de facto enkel toetsen of een ander dan de uitgever het even goed doet als de uitgever, er sprake is van onrechtmatige criteria.”
“Opdrachtgever is van mening dat hiervan geen sprake is en dat bovendien geen bezwaar kan worden gemaakt op basis van ervaringen uit het verleden nu die hier nog helemaal niet aan de orde zijn. Verder wenst opdrachtgever op te merken dat het hier gaat om kwalitatieve criteria die essentieel zijn voor de kwaliteit van de gevraagde leermiddelen. Inherent aan de relatieve beoordeling is verder dat de antwoorden van verschillende inschrijvers met elkaar worden vergeleken. Dit is een onderdeel van de beoordelingsprocedure. Hierbij beoordeelt de beoordelingscommissie de gegeven antwoorden en niet de positie van inschrijver op de markt. Tevens is het opdrachtgever onbekend waarom een distributeur onderwijsdiensten minder goed zou kunnen aanbieden. Opdrachtgever heeft zich voorafgaand aan deze aanbesteding georiënteerd en heeft geconcludeerd dat ook distributeurs onderwijsdiensten op professionele wijze aanbieden. Uit het Concordia Bus Finland-arrest blijkt bovendien dat (vgl. HVJ EG 17 september 2002, C-513/99, ECLI:EU:C:2002:495) zelfs indien slechts een beperkt aantal gegadigden aan een of meer bepaalde (selectie)eisen kunnen voldoen, dat dit nog geen strijd met het gelijkheidsbeginsel met zich meebrengt. Van een ongerechtvaardigde belemmering van de mededinging kan hier ook geen sprake zijn nu een slechte score slechts tot minder punten zou leiden en niet tot uitsluiting van de aanbestedingsprocedure.”
“Carmel heeft eerder aangegeven dat zij voor de onderhavige systematiek zou kiezen, omdat het aantal inschrijvers daarmee zou worden vergroot. De situatie dat telkens twee, drie of vier distributeurs met elkaar concurreren, achtte u te gering. Die groep zou met de uitgevers moeten worden vergoot om een ‘monopolie’ te voorkomen. De praktijk wijst inmiddels anders uit: het aantal inschrijvers is telkens blijven hangen op twee of zelfs teruggebracht naar één. Tot een vergroting van de mededinging leidt het gekozen systeem aantoonbaar niet, maar wel tot kansongelijkheid omdat de inschrijvers die meedoen, onvoldoende gelijke kansen hebben.
Los van het feit dat wij dit in strijd met de wet achten en derhalve bezwaar maken tegen de gunningssytematiek, zouden wij graag vernemen waarom opnieuw wordt gekozen voor een systematiek die de concurrentie geweld aan doet.”
“Opdrachtgever is nog steeds van mening dat door het scheppen van relatief kleine percelen op deze wijze juist meer concurrentie ontstaat dan minder en ziet niet in waarom sprake zou zijn van kansenongelijkheid. Vooral niet nu hier geen onderbouwing voor wordt gegeven. Opgemerkt wordt verder dat de handelswijze van opdrachtgever in ieder geval op het terrein van distributie reeds tot nieuwe inschrijvers heeft geleid.”
Indien u daadwerkelijk meer mededinging wenst op te roepen en distributeurs en uitgevers op adequate wijze met elkaar wilt laten concurreren, verzoeken wij u om de zogenaamde fijndistributie toe te voegen als een apart perceel en toe te staan dat op alle percelen in totaal ook een aanbod mag worden gedaan. In die opzet kan objectief en op basis van een level playingfield worden vastgesteld of een aanbieding op het totaal economisch voordeliger is dan een optelling van de beste inschrijvingen op alle subpercelen en fijndistributie. Met een dergelijke opzet doet u niets af aan de mogelijkheden voor uitgevers om mee te dingen, maar verschaft u distributeurs en andere ondernemers dan uitgevers een reële mogelijkheid mee te concurreren. Die concurrentiemogelijkheid ontbreekt nu ten onrechte.”
Antwoord op vraag 22
“Opdrachtgever zal in het najaar voor de fijndistributie een nieuwe aanbestedingsprocedure opstarten. Het betreft een Europese openbare aanbestedingsprocedure waardoor voor een ieder de mogelijkheid bestaat om in te schrijven. Op deze wijze wordt ook hier het potentiële aantal aanbieders vergroot. Opdrachtgever is daarmee van mening dat het level playing field niet in het gedrang is nu voor een ieder de mogelijkheid openstaat in te schrijven op die aanbesteding. Het toevoegen van fijndistributie behoort overigens niet meer tot de mogelijkheden nu dit zou leiden tot een wezenlijke wijziging van de opdracht.”
“De maatstaven die worden gegeven geven niet daadwerkelijk aan waaraan de inschrijver dient te voldoen. Het is inschrijver niet duidelijk wanneer zijn antwoord op een kwaliteitsvraag het maximale rapportcijfer of het minimale rapportcijfer of een daar tussen in liggend cijfer zal krijgen. Wij verzoeken u hierover transparantie te geven (…)”
“Opdrachtgever is van mening dit afdoende beschreven te hebben. Opdrachtgever is tevens van mening met de beschrijving uit de offerteaanvraag hiermee voldoende transparantie geboden te hebben in welke situatie, welk rapportcijfer wordt gegeven. Tevens merkt opdrachtgever op gekozen te hebben voor 12 beoordelaars, afkomstig uit diverse disciplines om een zo objectief mogelijke beoordeling te laten plaatsvinden. (…)”
“U schrijft bij ieder rapportcijfer dat maatgevend voor de beoordeling is of het gegeven antwoord zich in positieve, negatieve, niet in positieve, dan wel in (zeer) negatieve zin onderscheidt van andere inschrijvers. Het lijkt ins dat dit criterium niet rechtmatig is omdat niet vooraf objectief bepaalbaar is wanneer aan betreffende score wordt voldaan. Wij verzoeken u dan ook dit criterium bij de verschillende rapportcijfers te schrappen.”
“Antwoorden worden met elkaar vergeleken waarbij wordt getoetst aan het puntenkader 0 tot en met 10 als beschreven. Een relatieve beoordelingssystematiek is overigens algemeen aanvaard in de jurisprudentie.”
Uw antwoord is enkel gebaseerd op theoretische aannames die inmiddels in de onderhavige markt door de praktijk zijn achterhaald. In de eerste plaats blijkt dat het aantal inschrijvers helemaal niet is vergroot, maar eerder is verkleind. Ten tweede maakt het enkele feit dat er prijs- en kwaliteitscriteria zijn niet zonder meer dat er ook concurrentie is. De praktijk wijst uit dat de criteria zoals ze in deze aanbesteding zijn vastgesteld, per saldo discriminatoir zijn. Er zijn geen voorbeelden waaruit het tegendeel blijkt. Ten slotte merkt u in uw beantwoording op dat ‘de aanvullende diensten wellicht goedkoper door distributeurs kunnen worden geleverd, omdat zij over een wijd verbreid netwerk van adviseurs beschikken’. Wij zijn zo’n distributeur en tot nu de enige die het bij aanbestedingen met de onderhavige opzet hebben geprobeerd het op te nemen tegen de uitgevers. Wij hebben geenszins de ervaring dat wij die aanvullende diensten goedkoper kunnen aanbieden, laat staan zodanig goedkoper dat het de achterstand ten opzichte van de uitgevers wegneemt. En voorts hebben wij geen idee waar u op doelt als u spreekt over de beschikbaarheid van een wijd verbreid netwerk van adviseurs. Wij verzoeken u om dat laatste toe te lichten en de perceelindeling en/of gunningscriteria aan te passen in het licht van onze bezwaren ten aanzien van het discriminatoire karakter.”
“Opdrachtgever deelt niet de stelling van inschrijver dat in de voorbije aanbestedingen waar dit concept werd aanbesteed, het aantal inschrijvingen werd verkleind. Voor zover opdrachtgever bekend, waren er bij deze aanbestedingen minimaal 2 inschrijvers (die voor een deel door een distributeur werden gewonnen) terwijl er in het verleden voor de meer traditionele aanbestedingen regelmatig slechts één inschrijver offreerde. Opdrachtgever wenst zoveel mogelijk partijen de kans te geven in te schrijven door percelen klein te maken waardoor meer partijen kunnen meedingen. Het lijkt erop dat inschrijver bezwaren heeft tegen het feit dat opdrachtgever bij de uitvraag de lesmethode noemt van de uitgever, waardoor inschrijver van mening is dat deze uitgever daardoor in het voordeel is. Het is echter algemeen aanvaard in de jurisprudentie dat dit toegestaan is. Opdrachtgever wenst te benadrukken dat bij deze aanbesteding het onderwijs voorop staat. Het onderwijs vraagt de onderhavige propositie. Voor wat betreft de opmerking dat rondom de onderwijsdiensten en het netwerk van adviseurs, heeft opdrachtgever zekerheidshalve nogmaals de websites van distributeurs bezocht en wordt opdrachtgever bevestigd in haar aannames dat ook distributeurs onderwijsdiensten kunnen aanbieden met een fijnmazig netwerk. Als voorbeeld citeert opdrachtgever een van de distributeurs op haar website: “Als schakel tussen leermiddel en onderwijs hebben wij dagelijks intensieve contacten met veel scholen. Daardoor weten wij heel goed wat er speelt, zowel op het gebied van (digitale) leermiddelen, maar ook in de onderwijsmarkt. Wij bieden advies, diensten en producten aan die goed aansluiten op de leeromgeving van vandaag.””
“Uw antwoord schept geen enkele duidelijkheid. Het enkele feit dat u van mening bent zaken voldoende te hebben beschreven, betekent niet dat het zo is. De norm die u hanteert geeft de beoordelaars volledige keuzevrijheid. Het feit dat er 12 beoordelaars zijn, maakt dat niet anders. In dit geval zullen die 12 ieder een eigen norm toepassen, of indien zij onderling afstemmen, een norm die de inschrijver op voorhand niet bekend is. Uw voorbeelden van “vernieuwend” of “nog niet beschikbaar” geven blijk van de willekeur, omdat het enkele feit dat iets ‘vernieuwend’ is of eerder ‘niet beschikbaar’ niet tot een hogere score leidt. Dat gebeurt pas als Carmel haar subjectieve oordeel daarover geeft en welke maatstaf daarvoor wordt gehanteerd, echter deze zijn onbekend. Wij achten deze mate van beoordelingsvrijheid, die feitelijk neerkomt op willekeur en het na kennisneming van de offertes toeredeneren naar een bepaald oordeel, onrechtmatig en maken daartegen bezwaar. Wij verzoeken u om de gunningscriteria zodanig te verduidelijken dat er een objectieve maatstaf in te ontdekken is.”
“Opdrachtgever is verbaasd over de stellingname van inschrijver. De systematiek waar tegen verweer voert is niet alleen algemeen geaccepteerd in de jurisprudentie (zie onder andere ECLI:NL:RBMNE:2018:2195), maar is ook gemeengoed bij het aanbesteden van leermiddelen hetgeen betekent dat inschrijver hiermee bekend zal zijn. Elke beoordelaar moet een antwoord van een inschrijver scoren aan de hand van een rapportcijfer. Elk rapportcijfer kent een waardering varierend van uitstekend, tot geen antwoord gegeven. Dit en het feit dat zelfs achter het rapportcijfer wordt aangegeven wanneer de beoordelaar het betreffende rapportcijfer moet geven biedt optimale transparantie. Vervolgens zal in het collegiale overleg elke beoordelaar moeten motiveren waarom de beoordelaar het rapportcijfer geeft. De stellingname dat de beoordelaar vrij is om te scoren naar willekeur, is niet alleen onjuist maar getuigt ook van een grote mate van wantrouwen. Opdrachtgever kiest net voor een groot aantal beoordelaars die eerst individueel scoren moeten toekennen en dan collegiaal scoren toekennen hetgeen een extra waarborg is dat zo zorgvuldig mogelijk gescoord wordt. Deze scoresystematiek gerelateerd aan het gewenste resultaat zoals concreet verwoord bij de afzonderlijke wensen van hoofdstuk 6 geven een zo optimaal mogelijke transparantie.” “Wij formuleren onze vraag bij deze vollediger: Een aantal van uw kwaliteitswensen bij (sub) percelen A en B betreffen productkenmerken van de benoemde lesmethodes. Wij noemen hier specifiek perceel A, 6.1 wensen 2, 5 en 7 en 6.2 wens 4. Deze productkenmerken kunnen niet anders beantwoord worden door een distributeur dan door een uitgeverij, juist omdat het productkenmerken van een bij naam genoemde lesmethode betreft. Indien de uitgeverij deze informatie over de productkenmerken níet volledig deelt met een distributeur kan er maar één inschrijver goed scoren en dat is die ene uitgeverij van die genoemde lesmethode. Indien de uitgeverij deze informatie wél volledig deelt kan er geen scoreverschil bestaan. De wensen zijn daarmee óf onterecht óf irrelevant. Wilt u deze wensen daarom laten vervallen?”
“Voor zover het productkenmerken betreft gaat opdrachtgever ervan uit dat alle partijen in dezelfde positie zijn geplaatst omdat het leermiddel beschikbaar gesteld moet zijn aan de commerciële markt. Voor de betreffende vragen worden echter ook wensen gesteld waarin inschrijver zich kan onderscheiden, denk aan onder andere het gebruikersvriendelijk aanbieden als bedoeld bij 6.1 wens 2, het beschikbaar houden van digitaal lesmateriaal en met name bij vraag 7 de toelichting bij het gebruik van adaptief lesmateriaal. Voor zover de inschrijver ter discussie wenst te stellen dat opdrachtgever niet vrij is in het noemen van het gevraagde lesmateriaal wordt verwezen naar het antwoord op vraag 138.”