3.2Verweerder heeft bij het bestreden besluit II – na eiser te hebben gehoord en overeenkomstig het advies van 12 april 2017 van de Commissie – de disciplinaire straf van ontslag gehandhaafd wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Het aan eiser verweten plichtsverzuim is mede gebaseerd op hetgeen uit het Hoffmann-onderzoek bekend is geworden over eiser en bestaat uit de volgende elementen:
- intimidatie, manipulatie en ongepast gedrag;
- werkzaamheden ten behoeve van “[netwerk-/kennisplatform]” c.q. eiser zelf;
- betalingen uit griffiebudget;
- gratificaties griffiepersoneel;
- schending geheimhouding en vertrouwelijkheid c.q. geluidsopnamen;
- niet onpartijdig en onafhankelijk c.q. inhoudelijk advies over klacht tegen burgemeester.
Voorts heeft verweerder bij het bestreden besluit II de subsidiaire ontslaggrond gehandhaafd wegens het bestaan van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie.
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit II bepaald dat hij op eiser de schade die de gemeente heeft geleden ten gevolge van het plichtsverzuim zal verhalen, te weten: de kosten uit de door Hoffmann onderzochte en bij het onderzoeksrapport gevoegde facturen voor de uitgaven van eiser die hij in eigen belang heeft verricht; de kosten van het Hoffmann-onderzoek; en de kosten van de advocaat van verweerder (Capra Advocaten).
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit I en het bestreden besluit II, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft zijn bevoegdheid om een ordemaatregel en een disciplinaire straf op te leggen voor een oneigenlijk doel gebruikt. Er werd al een tijd gezocht naar een aanleiding om een breed onderzoek (“fishing expedition”) naar eisers functioneren te doen, omdat men van eiser af wilde. De meeste feiten waarop het Hoffmann-onderzoek betrekking had waren allang bij verweerder bekend, maar gaven verweerder eerder geen reden om eiser op zijn handelen aan te spreken. Eiser vermoedt dat hij is geschorst om te voorkomen dat naar buiten bekend zou worden dat de asbestinventarisatierapporten die er wel behoorden te zijn, niet bestonden. Nu deze rapporten niet bestonden, kan van het lekken van die rapporten door eiser geen sprake zijn geweest. De documenten die eiser wilde verstrekken waren al openbaar gemaakt via een procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verweerder heeft op basis van het Hoffmann-onderzoek niet mogen besluiten zoals hij dat heeft gedaan. Het Hoffmann-onderzoek is ondeugdelijk en met vooringenomenheid uitgevoerd, is incompleet en geeft een onjuist beeld. Door het anonimiseren van de verklaringen is nauwelijks te volgen wie nu precies wat gezegd heeft. De verwijten dat eiser zich aan intimidatie, manipulatie en ongepast gedrag schuldig zou hebben gemaakt – hetgeen eiser uitdrukkelijk bestrijdt – zijn dermate algemeen gesteld, op van horen zeggen-verklaringen gebaseerd en niet voorzien van een context, plaats en tijdsduiding, dat deze verwijten niet kunnen dienen als grondslag voor het nemen van een disciplinaire maatregel. Verweerder had nader onderzoek moeten verrichten en de verklaringen moeten verifiëren op grond van meer objectieve gegevens.
Ook de overige verwijten berusten op onvoldoende grondslag. Het aan eiser verweten plichtsverzuim is dan ook niet op deugdelijke wijze vastgesteld. Alle door verweerder betwiste werkzaamheden en uitgaven – waaronder de posten voor [netwerk-/kennisplatform], de Lokale Open Data Agenda ([project]) en de Dienst Algemeen Economisch Belang ([X]), zijn binnen het mandaat van de griffier, ten behoeve van de raad en in het belang van de gemeente Westland verricht, en hebben met goedkeuring en medeweten van verweerder plaatsgevonden. De uitgaven hebben alle interne controles doorstaan. Van privé-uitgaven of eigengewin is geen sprake geweest, noch van schade toegebracht aan de gemeente Westland. Verweerder mag dan ook geen kosten op eiser verhalen.
Ook een ontslag op andere gronden is onrechtmatig. Eiser maakt aanspraak op volledige rehabilitatie en indien de subsidiaire ontslaggrond in stand blijft, op een maximale ontslagvergoeding.
Met betrekking tot het onderdeel van het bestreden besluit II dat over het verhalen van schade gaat, heeft eiser aangevoerd dat hiervoor geen grondslag bestaat. Bovendien staan de kosten van Hoffmann en Capra Advocaten in een te ver verwijderd causaal verband van het vermeende plichtsverzuim. Eiser beroept zich in dit verband op een uitspraak van de CRvB van 15 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:446). Eiser stelt dat de beslissing van verweerder om Hoffmann en Capra Advocaten in te schakelen buiten zijn directe invloedssfeer ligt. 5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit I in rechte stand houdt gelet op het volgende.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512), is een concrete verdenking van plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het nemen van het schorsingsbesluit sprake was van een concrete verdenking van plichtsverzuim. Gelet op de melding dat eiser op korte termijn geheime documenten uit het asbestdossier wilde verstrekken aan een derde, mocht verweerder gerechtvaardigd aan de integriteit van eiser twijfelen. Op grond hiervan, maar ook gezien de overige signalen die uit de gesprekken met de griffiemedewerkers naar voren zijn gekomen en weergegeven zijn in het verslag van 8 september 2016, mocht verweerder in redelijkheid besluiten dat het verrichten van een onderzoek naar de feiten per direct nodig was. De rechtbank acht het voorts voldoende aannemelijk dat gelet op de aard van de gebeurtenissen waarnaar onderzoek moest worden gedaan en de belangen van de melders om niet met eiser te worden geconfronteerd gedurende het onderzoek, het belang van de dienst vorderde dat eiser tijdens dat onderzoek niet zijn functie uitoefende.
Het voor het eerst in beroep aangedragen argument dat de desbetreffende documenten (asbestinventarisatierapporten), die eiser blijkens een e-mailwisseling van plan was om aan een derde te (doen) verstrekken, niet bestonden ten tijde van het instellen van het Hoffmann-onderzoek, maakt niet dat verweerder ten tijde van de melding ongerechtvaardigd een spoedeisend belang bij het schorsen van eiser aanwezig heeft geacht. Eiser heeft immers aan een griffiemedewerker zonder enig voorbehoud opgedragen documenten uit het asbestdossier te verstrekken aan een derde, terwijl eiser wist dan wel behoorde te weten dat niet alle documenten uit dat dossier openbaar gemaakt waren conform de Wob. Dit leverde een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim op. Van een “fishing expedition” naar een reden om hem te schorsen, zoals door eiser gesteld, was dan ook geen sprake.
De stelling dat eiser alleen maar documenten die reeds openbaar gemaakt waren, wilde laten verstrekken, slaagt evenmin. Eiser heeft in het Hoffmann-onderzoek verklaard dat het niet duidelijk was wat er wel of niet geheim in dat dossier was en dat de griffie eerst dat moest uitzoeken. Dat eiser een dergelijke uitzoekopdracht aan de griffie heeft gegeven, blijkt echter niet uit de stukken en strookt niet met hetgeen de desbetreffende griffiemedewerker hierover uitvoerig heeft verklaard in het Hoffmann-onderzoek.
Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om aan eiser de ordemaatregel van schorsing op te leggen voor de duur van het onderzoek, gebruik heeft kunnen maken.
6. Met betrekking tot het beroep tegen het bestreden besluit II overweegt de rechtbank als volgt.