ECLI:NL:RBDHA:2018:10679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
NL18.14547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse eiser wegens ongeloofwaardige afstand van de islam en bekering tot het humanisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser. De eiser had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarin hij stelde dat hij geen religie meer aanhangt en zich heeft bekeerd tot het humanisme. Hij vreesde bij terugkeer naar Afghanistan als afvallige van de islam te worden vermoord. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de afstand van de islam en de bekering tot het humanisme niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder een verklaring van het Humanistisch Verbond, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat zijn verklaringen tegenstrijdig waren. Bovendien werd de vrees voor eerwraak door zijn vader als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie in Afghanistan die een asielstatus rechtvaardigde. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14547

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

ProcesverloopBij besluit van 1 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.14548, plaatsgevonden op 23 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is F. Flippo-Wassa als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij heeft op 22 juni 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft eerder, op 12 november 2015, een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 5 april 2016 is deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 25 oktober 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 april 2017 is het hiertegen ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij geen religie (meer) aanhangt en humanist is geworden. Hij heeft een drietal bijeenkomsten bezocht en zich laten inschrijven bij het Humanistisch Verbond. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser als afvallige te worden aangemerkt. Om die reden loopt hij het risico te worden vermoord. Voorts is eiser op dertien- of veertienjarige leeftijd door zijn neef verkracht. Als zijn vader hierachter komt, vreest eiser door hem als gevolg van eerwraak te worden gedood. In dat geval zal de vader van eiser ook wraak nemen op eisers neef, hetgeen tot familiegeschillen en vijandschap kan leiden.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, en g, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2) eiser heeft afstand gedaan van religie (de islam) en wordt in Afghanistan gezien als afvallige;
3) eiser is verkracht en vreest als gevolg eerwraak van de kant van zijn vader.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser afstand heeft gedaan van de islam en in Afghanistan als afvallige zal worden beschouwd. De verklaringen van eiser over de verkrachting door zijn neef en de vrees voor eerwraak door zijn vader heeft verweerder ook niet geloofwaardig geacht.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Allereerst heeft verweerder een onjuist toetsingskader toegepast door de afvalligheid van de islam en de bekering tot het humanisme niet als afzonderlijke elementen aan te merken. Voorts heeft verweerder eisers afvalligheid van de islam ten onrechte niet geloofwaardig geacht. Bij zijn zienswijze heeft eiser een eigen verklaring van 14 juni 2018 overgelegd, waarin het proces van afvalligheid uitvoerig is beschreven. De inhoud van deze verklaring heeft verweerder onvoldoende in de besluitvorming betrokken. Ter onderbouwing van zijn bekering heeft eiser een verklaring van de directeur van het Humanistisch Verbond van 25 juni 2018 overgelegd. Bovendien heeft eiser hieromtrent overtuigende verklaringen afgelegd. Bij terugkeer naar Afghanistan heeft eiser vanwege zijn afvalligheid te vrezen voor serieuze repercussies. Ten aanzien van zijn verkrachting voert eiser aan dat hij uit schaamte hier niet eerder over heeft verklaard. Eiser verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 mei 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:7755). Tot slot is er na de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:915) in Afghanistan een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 (een artikel 15c-situatie) ontstaan. Hiertoe verwijst eiser naar een groot aantal nieuwsberichten van Radio Free Europe, de BBC en het Institute of War and Peace.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000;
g. de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:280) volgt dat de mogelijkheid bestaat dat een vreemdeling van zijn oorspronkelijke geloofsovertuiging afvalt en zich op een later moment tot een andere geloofsovertuiging bekeert. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het is immers niet duidelijk van elkaar te onderscheiden in verschillende fasen wanneer eiser zich heeft afgekeerd van de islam en zich bekeerd heeft tot het humanisme. Zo heeft eiser in het gehoor opvolgende aanvraag verklaard dat hij een asielaanvraag heeft ingediend omdat hij in geen religie meer gelooft dan wel geen religie meer accepteert. Om zijn informatie te bevorderen, is hij naar de bijeenkomsten van een vereniging van humanisten gegaan. Verder heeft eiser verklaard dat hij niets beters kende omdat hij in een islamitische samenleving was geboren en er geen andere keuze mogelijk was. In Nederland heeft eiser nieuwe dingen leren kennen en is hij in contact gekomen met de humanistische organisatie. Uit eisers verklaringen blijkt dat hij sinds hij in Nederland is de islam niet meer praktiseert en zich is gaan verdiepen in het humanisme. Verweerder heeft dan ook terecht niet als afzonderlijke relevante elementen aangemerkt dat eiser zich van de islam heeft afgekeerd en zich bekeerd heeft tot het humanisme.
7.2.
Verweerder heeft de afvalligheid van de islam en de bekering tot het humanisme niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft eiser in dit opzicht tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Enerzijds heeft eiser verklaard dat hij niet meer in een religie gelooft en vooral niet meer in zijn vorige religie, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij nooit in het bestaan van God heeft geloofd en de islam alleen praktiseerde uit respect voor zijn familie. Tijdens het eerste gehoor in zijn eerdere asielprocedure heeft eiser nog verklaard de islam aan te hangen en best vaak naar de moskee te gaan in Afghanistan. Eiser heeft bovendien niet voldoende concreet kunnen aangeven waarom hij afstand heeft gedaan van de islam dan wel op welke onderdelen de islam voor hem tekort schoot. De verklaringen van eiser dat hij in vrijheid wil leven, niet kan geloven in een religie die mensen tegen elkaar opzet en waarin mensen worden vermoord, dat hij niet veel goeds in God heeft gezien, dat God zijn problemen niet heeft opgelost en dat iets er niet is als je het niet ziet, heeft verweerder hiertoe onvoldoende kunnen achten. Verweerder heeft voorts kunnen overwegen dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer over het humanisme als stroming kan vertellen, nu hij heeft verklaard humanist te zijn en zich bij het Humanistisch Verbond heeft laten inschrijven. Eiser kan echter alleen aangeven dat humanisten zich niet bemoeien met anderen en uitgaan van liefde en vriendelijkheid. Op welke wijze zij zich verder onderscheiden van andere stromingen, kan eiser niet aangeven, nu zijn kennis – naar hij heeft verklaard – niet zover strekt. Dat eiser afhankelijk is van wat vrienden voor hem vertalen tijdens bijeenkomsten omdat hij nauwelijks kan lezen, doet er niet aan af dat verweerder van eiser heeft mogen verwachten dat hij kenbaar kan maken wat het humanisme inhoudt nu hij zichzelf als humanist ziet. De rechtbank volgt niet dat verweerder in strijd met de Werkinstructie 2018/10 heeft gehandeld door onvoldoende door te vragen. Verweerder heeft eiser tijdens het gehoor immers voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn afvalligheid van de islam en zijn bekering tot het humanisme.
7.3.
Met zijn eigen verklaring van 14 juni 2018, die vóór de datum van het gehoor opvolgende aanvraag is opgesteld maar voor het eerst bij de zienswijze is overgelegd, heeft eiser zijn afvalligheid van de islam niet alsnog aannemelijk weten te maken. Het is in de eerste plaats aan eiser om het asielrelaas tijdens zijn gehoor al dan niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen naar voren te brengen. Een later ingebrachte verklaring kan door verweerder worden meegenomen, maar voor zover hieruit zaken naar voren komen die eiser niet reeds tijdens zijn gehoor naar voren heeft gebracht, mag verweerder van eiser verlangen dat hij nader onderbouwt of aangeeft waarom hij dit niet tijdens zijn gehoor heeft verklaard. Nu eiser dit niet heeft aangegeven, kan de eigen verklaring aan de bovenstaande tegenstrijdigheid en vaagheden niet afdoen.
7.4.
Ter staving van zijn humanistische geloofsopvatting heeft eiser een verklaring van [persoon X], directeur van het Humanistisch Verbond, van 25 juni 2018 overgelegd. Over een verklaring van een kerkelijke instantie of functionaris heeft de Afdeling, onder meer in de uitspraken van 31 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2546) en 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3514), overwogen dat een dergelijke verklaring kan dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar onverlet laat dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. De rechtbank is van oordeel dat deze jurisprudentie ook in het geval van eiser opgaat, nu eiser heeft verklaard niet langer religieus te zijn maar het humanisme als geloofsopvatting aan te hangen. Gelet op het voorgaande is eiser er echter niet in geslaagd om overtuigende verklaringen omtrent zijn humanistische geloofsopvatting af te leggen, waardoor verweerder aan de verklaring van [persoon X] geen doorslaggevend gewicht in de beoordeling van de bekering van eiser tot het humanisme heeft hoeven toekennen.
7.5.
Nu verweerder de afvalligheid van eiser en zijn bekering tot het humanisme niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, wordt ook niet gevolgd dat eiser hierdoor bij terugkeer naar Afghanistan voor serieuze repercussies te vrezen heeft. Eiser komt om deze reden dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verkrachting van eiser in Afghanistan niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. In tegenstelling tot hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet eerder over deze gebeurtenis heeft verklaard. Dat hij dit uit schaamte heeft nagelaten, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Hiertoe heeft verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AF2003) kunnen verwijzen. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat schaamte over een gebeurtenis het niet eerder melding maken van deze gebeurtenis niet verschoonbaar maakt. Van eiser mag gevergd worden dat hij op enigerlei wijze – hoe summier ook – gewag maakt van deze gebeurtenis en van zijn onvermogen daarover nader te verklaren. De rechtbank ziet in de door eiser overgelegde uitspraak geen aanleiding om anders te oordelen. In die zaak was immers geen sprake van een opvolgende asielaanvraag.
7.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat in Afghanistan geen sprake is van een artikel 15c-situatie. De Afdeling heeft in de uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:915) geoordeeld dat er in Afghanistan geen sprake is van een dergelijke uitzonderlijke situatie. In recentere jurisprudentie, zoals de uitspraak van 17 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2457), heeft de Afdeling dit oordeel bevestigd. Hoewel uit de door eiser aangehaalde nieuwsberichten blijkt dat de situatie in Afghanistan ernstig is en er nog steeds veel geweldsincidenten plaatsvinden waarbij doden en gewonden vallen, blijkt hieruit niet dat de veiligheidssituatie sinds de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling significant is verslechterd zodat thans wel van een artikel 15c-situatie moet worden uitgegaan.
7.8.
Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.