ECLI:NL:RBDHA:2017:7755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
AWB 17/8748, 17/8750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van asielaanvraag van een Afghaanse minderjarige in het licht van Werkinstructie 2014/10

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2017, met zaaknummers AWB 17/8748 en AWB 17/8750, wordt de asielaanvraag van een Afghaanse minderjarige eiser beoordeeld. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen, waarbij hij de gestelde problemen van eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelt echter dat het besluit van de staatssecretaris onvoldoende inzicht biedt in de weging van de relevante elementen van het asielrelaas. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met verschonende omstandigheden, zoals de leeftijd van eiser en de culturele context van schaamte, die van invloed kunnen zijn op de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met Werkinstructie 2014/10, die voorschrijft dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverhalen rekening moet worden gehouden met dergelijke omstandigheden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de staatssecretaris wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/8748 (beroep)
AWB 17/8750 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Afghaanse nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk in de taal Dari was aanwezig [naam 1] .

Overwegingen

1. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag - samengevat - het volgende aangevoerd. Eiser gaf bijles in de Engelse taal aan een vriend van hem, [naam 2] . Na een paar weken heeft eiser kennis gemaakt met de invloedrijke oom van [naam 2] , commandant [naam 3] . Deze oom heeft via [naam 2] gevraagd of eiser bereid was ook Engels aan zijn zoon, [naam 4] , te geven. Eiser heeft daarmee ingestemd. [naam 3] haalde eiser op vlakbij eisers huis en zette hem na afloop van de bijles ook weer daar af. De vierde keer dat eiser les zou geven aan [naam 4] , was [naam 4] niet aanwezig. Wel was [naam 3] thuis met nog drie onbekende mannen. Eiser mocht niet vertrekken en de vier mannen werden dronken. Daarop is eiser door hen verkracht. Dit is gefilmd middels een mobiele telefoon. Daarop is eiser door [naam 3] , na door hem te zijn bedreigd en gechanteerd met het gemaakte filmpje, in de buurt van zijn huis afgezet waarna eiser naar huis is gelopen. Buurtbewoners hebben dit gezien. Bij thuiskomst heeft eiser, na aandringen, zijn ouders verteld wat er gebeurd was. Ook eisers broer, [naam 5] , is van het incident op de hoogte geraakt. Eiser heeft echter zijn ouders en broer niets verteld over het filmpje dat is gemaakt. Eiser en zijn broer hebben een week later het land verlaten, omdat eiser bang was dat [naam 5] eerwraak zou plegen. Eisers ouders en zijn broers, [naam 6] en [naam 7] , verblijven op dit moment in Iran.
2. Het voornemen van 6 januari 2017 is, met het uitbrengen van een nieuw voornemen op 21 februari 2017, komen te vervallen. Eiser heeft daarop een nieuwe zienswijze uitgebracht die verweerder bij de besluitvorming heeft betrokken. De rechtbank zal de inhoud van het voornemen van 6 januari 2017 buiten beschouwing laten.
3. Verweerder heeft in het asielrelaas de volgende relevante elementen onderscheiden:
1. identiteit en nationaliteit;
2. lesgeven aan [naam 2] ;
3. kennismaking met de oom van [naam 2] in [naam 2] huis;
4. lesgeven aan [naam 4] ;
5. verkrachting door commandant [naam 3] ;
6. bedreigingen en andere problemen door verkrachting.
Hoewel eiser een taskera heeft overgelegd die zeer wel mogelijk niet door een bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven, heeft verweerder de gestelde nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht. Eisers identiteit wordt niet geloofwaardig bevonden.
Geloofwaardig wordt geacht dat eiser aan [naam 2] les heeft gegeven. Ook wordt de eerste kennismaking van eiser met de oom van [naam 2] , [naam 3] , aannemelijk geacht.
De overige elementen (4, 5 en 6) van eisers asielrelaas worden door verweerder niet geloofwaardig geacht. Daartoe is, samengevat, overwogen dat eiser niet voldoende informatie heeft kunnen verstrekken over [naam 3] en waar deze precies woonachtig zou zijn. De verkrachting van eiser wordt niet geloofwaardig geacht nu eiser tegenstrijdige, ongerijmde, vage en summiere verklaringen heeft afgelegd. Eisers verklaring of bij eisers broer bekend was dat [naam 3] één van de daders was, komt niet overeen met wat zijn broer heeft verklaard. Dat eiser dan ook nooit tegen zijn broer zou hebben verteld tijdens zijn verblijf in Kabul door wie hij is verkracht, is ongerijmd, tegenstrijdig en ongeloofwaardig. Eiser heeft vaag en summier verklaard inzake de kern van zijn relaas, nu hij vrijwel geen details over de andere drie mannen heeft kunnen geven, terwijl het toch enige tijd heeft geduurd voordat zij dronken werden. Verweerder acht het bevreemdingwekkend dat eiser na de gestelde verkrachting door de commandant zelf en in eisers buurt met de auto is afgezet. De bedreigingen en problemen na de verkrachting worden evenmin aannemelijk geacht. Eiser heeft ook wisselend verklaard over de vraag of [naam 3] een drugssmokkelaar was. Eiser heeft vaag verklaard over wat er over hem in de buurt zou zijn gezegd. Verweerder acht het bevreemdend dat mensen in de buurt konden aannemen wat er daadwerkelijk gebeurd was met eiser nadat hij uit de auto van de commandant was gestapt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het zijn familie is die naar Iran is vertrokken en thans daar verblijft en dat er een causaal verband is met de bedreigingen geuit door [naam 3] . Volgens verweerder komt eiser derhalve niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of onder b, Vw. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, aanhef en onder c, Vw.
4. Eiser voert ten aanzien van de ongeloofwaardig bevonden elementen onder meer aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met Werkinstructie 2014/10, nu uit het bestreden besluit niet volgt welke omstandigheden verweerder als lichte en zware omstandigheden heeft aangemerkt. In voornoemde werkinstructie is omschreven dat aan de hand van de geloofwaardigheidsindicatoren moet worden beoordeeld hoezeer en door welke zware en lichte omstandigheden de geloofwaardigheid van het relevante element wordt aangetast of versterkt. Zoals in de zienswijze is aangegeven, is eiser bovendien van oordeel dat verweerder zijn verklaring in strijd met de werkinstructie niet op objectieve wijze heeft beoordeeld. Verweerder noemt stellingen van eiser ‘eigenaardig’ en ‘merkwaardig’ en stelt dat van eiser ‘mag worden verwacht dat hij enige gedachte zou wijden aan het risico dat hij zou lopen’ wanneer hij besluit [naam 4] les te geven. Ook valt niet in te zien dat eiser, gelet op zijn leeftijd en de geloofwaardig geachte omstandigheid dat hij de eerste keer dat hij de woning van [naam 3] bezocht samen met zijn vriend [naam 2] ging, nader onderzoek naar de [naam 3] had moeten verrichten. Ten aanzien van de verkrachting heeft verweerder een subjectief oordeel gegeven door het standpunt in te nemen dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat de verklaring dat hij bang was om naar de mannen te kijken niet strookt met zijn verklaring dat hij aangaf te willen vertrekken. Voorts kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij niet kan aangeven of zijn familie hem iets kwalijk neemt omdat er over dit onderwerp een groot taboe heerst en iedereen het onderwerp vermijdt. Het besluit is gelet daarop ondeugdelijk gemotiveerd.
4.1
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in de besluitvorming op asielaanvragen nooit wordt opgenomen of bepaalde omstandigheden in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling zwaar of licht wegen. Uit Werkinstructie 2014/10 volgt dat sprake moet zijn van een integrale weging en die heeft in het geval van eiser plaatsgevonden. Verweerder heeft vaagheden, ongerijmdheden en tegenstrijdigheden tegengeworpen ten aanzien van elk van de elementen en heeft daarbij aangegeven of dit de geloofwaardigheid zwaar aantast. Hoewel verweerder geen rekening hoeft te houden met verzachtende omstandigheden, heeft verweerder voldoende rekening gehouden met eisers leeftijd. Ongeacht eisers leeftijd, mogen van hem eenduidige verklaringen over de kern van zijn relaas worden verwacht. Dat eiser uit de Afghaanse cultuur komt, maakt dit niet anders. Verweerder gaat er niet van uit dat de verkrachting heeft plaatsgevonden en derhalve speelt schaamte geen rol. Ook is niet gebleken dat eiser een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft of daarvoor onder behandeling staat.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van het asielrelaas past verweerder Werkinstructie 2014/10 toe, de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Blijkens paragraaf 3.1 van de werkinstructie moet bij de vergaring van de benodigde kennis voor ogen worden gehouden dat niet alle beschikbare informatie even relevant is. Hoofd- en bijzaken moeten onderscheiden worden. Het is van belang de kern van het asielverzoek te identificeren.
Blijkens paragraaf 3.2 van de werkinstructie moet de geloofwaardigheidsbeoordeling objectief, gestructureerd en transparant worden uitgevoerd. Dat betekent onder andere dat gebruik gemaakt moet worden van objectiveerbare bronnen en kenbaar gemotiveerd moet worden, waarbij inzicht gegeven wordt in de weging. Ook moet rekening worden gehouden met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond. Culturele en taalkundige verschillen, de (mentale, fysieke, intellectuele, etc.) toestand van de vreemdeling en de (mentale, fysieke, professionele, etc.) toestand van de beslisser spelen allemaal een rol tijdens het proces van besluitvorming. De beoordelend ambtenaar dient een subjectieve invulling te vermijden en er op bedacht te zijn dat er nu eenmaal bijna nooit zekerheid zal zijn over de juistheid van de verklaringen van de asielzoeker. Dat laatste is ook niet nodig, omdat de vreemdeling niet hoeft te
bewijzenwat hem overkomen is maar zijn vrees voor vervolging of behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
aannemelijkmoet maken.
Blijkens paragraaf 3.2.2 dient de geloofwaardigheidsbeoordeling plaats te vinden tegen de achtergrond van wat over de vreemdeling bekend is. Dat betekent dat rekening gehouden moet worden met ‘verschonende omstandigheden’, die een bepaald gebrek in de geloofwaardigheid zouden kunnen verklaren (denk aan leeftijd, opleidingsniveau, trauma, gezondheidsproblemen, schaamte, interculturele barrières, etc.). De ernst van het gebrek moet vanzelfsprekend in verhouding zijn met de aard van de verschonende omstandigheid om het gebrek niet toerekenbaar te achten.
4.3
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op de verwijzing door eiser naar Werkinstructie 2014/10 in de zienswijzen van 30 januari 2017 en 14 maart 2017. Eerst ter zitting heeft verweerder voornoemd standpunt ingenomen. Hoewel verweerder kan worden gevolgd in het standpunt dat de werkinstructie niet voorschrijft dat van elke omstandigheid die verweerder tegenwerpt, moet worden aangegeven of het een lichte of zware omstandigheid betreft, volgt uit de werkinstructie dat de geloofwaardigheidsbeoordeling objectief, gestructureerd en transparant moet worden uitgevoerd. Daarbij moet gebruik gemaakt worden van objectiveerbare bronnen en moet kenbaar gemotiveerd worden, waarbij inzicht gegeven wordt in de weging. Ook dient de geloofwaardigheidsbeoordeling plaats te vinden tegen de achtergrond van wat over de vreemdeling bekend is. Dat betekent dat rekening gehouden moet worden met ‘verschonende omstandigheden’, die een bepaald gebrek in de geloofwaardigheid zouden kunnen verklaren (denk aan leeftijd, opleidingsniveau, trauma, gezondheidsproblemen, schaamte, interculturele barrières etc.).
In het bestreden besluit en voornemen is weliswaar ten aanzien van de tegenstrijdig geachte verklaringen van eiser en zijn broer [naam 5] over de vraag of eiser hem niet zou hebben verteld dat [naam 3] één van de daders/betrokkenen was, aangegeven dat dit element zwaar weegt, maar de rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende inzicht geeft in de weging van de andere relevante elementen. De door verweerder ter zitting aangeduide zware omstandigheden, zoals de verklaringen van eiser over de vraag of [naam 3] een drugssmokkelaar zou zijn en over het lesgeven aan [naam 4] , acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Zo heeft verweerder ter zitting toegelicht dat eisers verklaring over de vraag of [naam 3] een drugssmokkelaar is de kern van eisers relaas raakt, maar verweerder heeft ter zitting daarop ook gesteld dat dit niet het enige zwaartepunt is. Ook is niet duidelijk geworden hoeveel gewicht verweerder hecht aan eisers verklaring dat hij gevaar loopt vanwege het filmpje. Verweerder heeft zich ter zitting immers op het standpunt gesteld dat het één van de argumenten is die niet op zichzelf staat. Het moet in combinatie gezien worden met de andere argumenten: het weegt niet licht maar ook niet extra zwaar, aldus verweerder. De rechtbank acht deze toelichting ter zitting onvoldoende duidelijk.
De rechtbank volgt verweerder ook niet in het standpunt dat geen rekening hoeft te worden gehouden met verschonende omstandigheden, nu in de werkinstructie is opgenomen dat dit wel dient te gebeuren. Het (subsidiaire) standpunt van verweerder ter zitting, dat in het bestreden besluit voldoende rekening is gehouden met de leeftijd van eiser (destijds 16 jaar) volgt de rechtbank niet, nu niet duidelijk wordt met betrekking tot welke verklaringen van eiser dit is gebeurd en op welke wijze. Ook de redenering dat, omdat de verkrachting van eiser niet wordt geloofd er dan ook geen rekening hoeft te worden gehouden met de leeftijd van eiser, schaamte en cultuur, volgt de rechtbank niet, nu niet valt in te zien in welk verband deze verschonende omstandigheden dan wel een rol zouden spelen. Juist met betrekking tot verklaringen over een gebeurtenis zoals eiser die stelt te hebben meegemaakt, zou rekening moeten worden gehouden met - in het geval van eiser - in ieder geval leeftijd en schaamte. Dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij onder behandeling staat voor PTSS, doet aan het voorgaande niet af.
4.4
In het licht van Werkinstructie 2014/10 is de rechtbank daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd in hoeverre de door verweerder genoemde vaagheden en tegenstrijdheden ten aanzien van de ongeloofwaardig geachte elementen zwaar moeten wegen. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd of de verschonende omstandigheden zoals de leeftijd en schaamtecultuur er niet toe leiden dat de door verweerder in het voornemen en besluit genoemde vage en tegenstrijdige verklaringen verschoonbaar worden geacht. Reeds hierom acht de rechtbank het beroep gegrond.
4.5
De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden zal de rechtbank hieronder, voor zover van belang, bespreken, nu de rechtbank ook overigens van oordeel is dat de beslissing niet in stand kan blijven. Daarbij acht de rechtbank onder meer van belang de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3009) waarin is overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van niet met bewijs gestaafde verklaringen beslissingsruimte heeft, maar dat hij de manier waarop hij deze ruimte gebruikt van een deugdelijke en voor de bestuursrechter controleerbare motivering moet voorzien. Die motivering stelt de bestuursrechter in staat om een grondige toetsing te verrichten (zie punt 56 van het arrest van het Hof van Justitie van 28 juli 2011, Samba Diouf, ECLI:EU:C:2011:524, en paragraaf 84 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 23 augustus 2016, J.K. tegen Zweden, ECLI:CE:ECHR:2016:0823JUD005916612).
4.6
Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is te achten dat eiser de woning van [naam 3] heeft bezocht. Verweerder heeft onrealistische eisen aan hem gesteld door te stellen dat eiser had moeten weten hoe [naam 3] aan zijn titel en geld is gekomen. Op dit punt ontbeert het besluit een objectieve beoordeling. Eiser heeft de meest basale informatie kunnen verstrekken. Eiser kon wel de route naar de woning beschrijven. Eiser heeft verklaard dat het huis van steen was en vrijstaand en met meerdere verdiepingen, hetgeen, naar Afghaanse begrippen, duidt op een dure woning. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser de eerste keer dat hij de woning van de commandant bezocht niet alleen ging, maar samen met zijn vriend [naam 2] . Gelet hierop en in combinatie met de leeftijd van eiser kan hem niet worden tegengeworpen dat hij geen onderzoek naar de commandant heeft verricht. Dat zijn ouders hem waarschuwden voor de veiligheidssituatie in Kabul doet daar niet aan af. Daarmee werd, blijkens het aanvullend gehoor, gedoeld op de algemene veiligheidssituatie en terroristische aanslagen. Eiser heeft ook verklaard dat hij wel vaker naar buiten ging naar vrienden in de buurt. Niet valt in te zien waarom verweerder het ongeloofwaardig vindt dat eiser met een smoes het huis kon verlaten om les te geven aan [naam 4] . Ten onrechte wordt eiser verweten dat hij vaag zou hebben verklaard over de reden waarom [naam 3] hem niet thuis ophaalde. In de correcties en aanvullingen op het rapport aanvullend gehoor is echter opgemerkt dat het beter was dat de ouders niet wisten dat hij les gaf omdat ze dat dan zouden verbieden. Eiser heeft voldoende duidelijk verklaard wanneer hij les gaf en heeft daar niet wisselend over verklaard. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat er vooraf geen afspraken zijn gemaakt over betaling van de lessen maar hij ging er wel vanuit dat hij uiteindelijk iets zou krijgen. Niet valt in te zien dat het een wisselende verklaring betreft.
4.6.1
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen onder 4.3. en 4.4 is overwogen, en in hetgeen is aangevoerd, zonder nadere motivering zijdens verweerder niet valt in te zien dat eiser meer informatie over het huis van [naam 3] en de bewoners van het huis had moeten geven. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom en in hoeverre van belang is dat eiser niet heeft weten te concretiseren hoe [naam 3] aan zijn titel commandant zou zijn gekomen, waaraan hij zijn gestelde rijkdom te danken zou hebben en of hij bekend was in de omgeving. De tegenwerping dat niet valt in te zien dat eiser – weliswaar minderjarig – [naam 3] blindelings vertrouwde louter omdat hij [naam 2] oom was, had nader toegelicht moeten worden gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd. Ook de omstandigheid dat het bevreemdingwekkend zou zijn dat eiser aan zijn ouders heeft verklaard dat hij even ging wandelen om vervolgens les te geven aan [naam 4] , terwijl zijn ouders erg voorzichtig zijn, acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Niet gebleken is of verweerder bij dit standpunt eisers leeftijd heeft betrokken en zijn verklaring dat hij wel vaker het huis verliet om naar vrienden in de buurt te gaan. De rechtbank acht onvoldoende gemotiveerd dat eiser onvoldoende heeft verklaard waarom het beter was dat hij aan het begin van de steeg door [naam 3] werd opgehaald, nu eiser vervolgens in het aanvullend gehoor heeft verklaard dat hij niet wilde dat zijn ouders van het lesgeven afwisten omdat hij bang was dat ze het hem zouden verbieden. In de zienswijze heeft eiser dit wederom aangegeven. De rechtbank acht het standpunt dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over de tijden waarop hij aan [naam 4] les gaf ook onvoldoende gemotiveerd. In het nader gehoor heeft hij verklaard dat hij op vrijdag les gaf. In het aanvullend gehoor is hem slechts gevraagd naar de tijdstippen. Daarop heeft hij verklaard dat hij keek wanneer hij die week erop tijd zou hebben, maar heeft hij niet verklaard dat het op vrijdag was. Onvoldoende duidelijk is dat het hier een tegenstrijdigheid betreft die eiser is tegen te werpen, nu hem niet is gevraagd over dagen, maar over tijdstippen in het aanvullend gehoor. Verweerder heeft nagelaten hierop door te vragen. Dat eiser geen financiële vergoeding heeft gevraagd aan [naam 4] of [naam 3] voor de Engelse les, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende weerlegd.
4.7
Met betrekking tot het element van de verkrachting van eiser, voert hij aan dat verweerder zonder nadere motivering is voorbij gegaan aan eisers stelling in de zienswijze op het punt van de dronkenschap van de mannen. Daarin heeft eiser aangevoerd dat verweerder veronderstelt dat de mannen niet al hadden gedronken voordat eiser arriveerde. Die veronderstelling is nergens op gebaseerd. Eiser werd angstig toen hij zag dat de mannen alcohol dronken. Ze waren luidruchtig. Hij wilde daarom weggaan en heeft dat ook een paar keer aangegeven. Hij kan zich herinneren dat de mannen tussen de 30 en 40 jaar oud waren en dat ze een dialect spreken uit Kabul. Ze droegen Afghaanse kleding en hadden geen baard of snor. Verweerder kan onder de gegeven omstandigheden in alle ernst niet stellen dat, omdat eiser geen verdere informatie over de mannen heeft, het relaas vaag en summier is en de verkrachting niet geloofwaardig. Het niet kunnen geven van details over de mannen is geen zware omstandigheid die de geloofwaardigheid van het relevante element aantast. Eiser kan verweerder voorts niet volgen in zijn standpunt dat de verklaring dat eiser bang was om naar de mannen te kijken niet strookt met zijn verklaring dat hij aangaf weg te willen. Dit is een subjectief oordeel.
De reden waarom [naam 3] eiser niet op straat zette maar bij hem in de buurt, is niet te doorgronden voor eiser en verweerder. Eiser gaat er vanuit dat [naam 3] de gelegenheid nam hem nog eens te bedreigen zodat hij niet naar de politie durfde te gaan. Naar de motieven van [naam 3] kan enkel geraden worden. Dit kan verweerder niet als een zware of lichte omstandigheid tegenwerpen.
Ten aanzien van de vermeende tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van eiser en zijn broer, geeft eiser in de zienswijze aan dat er geen sprake is van een tegenstrijdigheid. Eisers broer heeft in het aanvullend gehoor verklaard dat hij op de sportclub had gehoord dat eiser bij [naam 3] in de auto was gezien. De naam was daarom al bekend bij [naam 5] .
4.7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers verklaring over de vraag of hij aan zijn broer heeft verteld wie de dader was, tegenstrijdig is aan de verklaring van zijn broer. De rechtbank volgt eiser in hetgeen hij in de zienswijze van 30 januari 2017, waar in het beroepschrift naar wordt verwezen, heeft aangevoerd. Eiser vertelt tijdens het nader gehoor in zijn vrije relaas dat zijn broer [naam 5] naar hem toe kwam en hem vroeg wie [naam 3] was en waarom mensen over hem praatten. Ook geeft eiser aan dat [naam 5] wel door had dat er iets aan de hand was en dat hij eiser dwong het te vertellen. Eiser verklaart dat hij daarop heeft verteld wat er was gebeurd en waarom hij dus bij [naam 3] in de auto had gezeten. [naam 5] kwam, zoals eiser zelf heeft aangegeven (pagina 6 nader gehoor), zelf met de naam [naam 3] . Niet valt in te zien dat hier sprake is van tegenstrijdige verklaringen. Daarbij komt dat verweerder eiser op dit punt in het aanvullend gehoor niet opnieuw heeft bevraagd. Reeds gelet hierop kan verweerder niet worden gevolgd in het standpunt dat dit een zware omstandigheid is die de geloofwaardigheid van de verkrachting aantast. Voorts is de rechtbank zonder nadere toelichting zijdens verweerder, die ontbreekt, onvoldoende duidelijk in welk opzicht een eventuele tegenstrijdigheid op dit punt afbreuk zou doen aan de geloofwaardigheid van dit element, de verkrachting van eiser.
Verweerder heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de drie mannen die hem hebben verkracht. Eerst in het aanvullend gehoor is gevraagd of eiser zich nog bepaalde details kan herinneren over de andere daders. Eiser geeft daarop aan dat hij ze daar voor het eerst zag en dat hij geen informatie heeft over die personen (pagina 11 aanvullend gehoor). Daarop is door verweerder niet doorgevraagd, bijvoorbeeld naar hoe de personen eruit zagen. Dit heeft eiser eerst in de zienswijze kunnen toelichten waarbij hij heeft aangegeven dat hij deze vraag ‘of hij zich details over de andere daders kon herinneren’ anders had opgevat. De rechtbank is van oordeel dat het in de rede had gelegen dat verweerder hierop had doorgevraagd, als men van eiser een beschrijving van de daders verwachtte. Ook het standpunt, dat eiser niet heeft geconcretiseerd dat [naam 3] ten aanzien van eiser een vooropgezet plan had, is onvoldoende gemotiveerd. Eiser heeft opgemerkt dat hij niet weet of het een vooropgezet plan was, maar dat hij is bedreigd met de woorden ‘jij bent onze pion’. In het aanvullend gehoor verklaart eiser dit nader (pagina 8) met de woorden, ‘je moet alles doen wat ik je vraag’. En verder verklaart eiser dat hij ook niet weet waarom hij hem heeft gekozen en hij zijn slachtoffer is geworden. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat het bevreemdingwekkend is dat eiser na de gestelde verkrachting door de commandant zelf en in eisers buurt met de auto is afgezet, wat daar ook van zij, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft of deze omstandigheid dermate zwaarwegend is dat geconcludeerd moet worden dat reeds hierom de gestelde verkrachting van eiser ongeloofwaardig moet worden geacht.
4.8 Ten aanzien van het element ‘bedreigingen en problemen c.q. vrees na de verkrachting’, voert eiser aan dat hij tijdens het nader gehoor in zijn vrije relaas meerdere mogelijkheden beschrijft waarvoor hij bang is nu [naam 3] de filmbeelden van het incident in handen heeft. Hij vreest dat hij drugs moet smokkelen of dat zijn familie ergens toe gedwongen wordt. Hij verklaart dat de commandant hem overal mee kan bedreigen. Hij geeft aan dat hij ook bang is dat de commandant hem als bacha zal gebruiken. Hij geeft aan dat het één van de mogelijkheden is. Dit verklaart hij ook in het aanvullend gehoor, waarvoor hij bang is, en drugsmokkel is een van zijn angsten. Verweerder heeft eisers verklaring tijdens het nader gehoor in het vrije relaas onjuist geïnterpreteerd door te overwegen dat eiser heeft gesteld dat hij drugs zou moeten smokkelen. Uit het rapport volgt duidelijk dat eiser niet heeft verklaard dat de commandant hem heeft gezegd drugs te vervoeren maar dat hij dit noemt als mogelijke dwanghandeling. Daarop is verweerder niet ingegaan. Verweerder volgt eiser in de stelling dat sprake is van een subjectief oordeel over het openbaar maken van het filmpje en dat het geen zware omstandigheid betreft. Dat eiser weet of de film is geopenbaard, rechtvaardigt niet de conclusie dat de film niet bestaat of dat de verkrachting niet geloofwaardig zou zijn. Ten onrechte blijft verweerder tegenwerpen dat eiser had moeten weten wat er over hem in de buurt is gezegd. Verweerder gaat niet in op de stelling van eiser in de zienswijze dat niet van hem kan worden verwacht dat hij kan vertellen wat er in de buurt over hem is gezegd. Eiser stelt dat voldoende aannemelijk is te achten dat zijn familie is te zien op de filmbeelden en dat zij in Iran verblijven.
4.8.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser wisselend heeft verklaard over de vraag of de film als dwangmiddel werd gebruikt om hem te bewegen drugs te gaan vervoeren en of [naam 3] een drugssmokkelaar was. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen verklaring heeft voor deze wisseling in zijn verklaringen. Niet valt in te zien dat [naam 3] eiser nodig had om namens hem drugs te vervoeren. De rechtbank volgt eiser in de gronden, dat hij in het vrije relaas heeft aangegeven waar hij bang voor was en dat hij in dat verband heeft gezegd dat het mogelijk was dat hij drugs zou moeten vervoeren. Dat verweerder het opmerkelijk acht dat na ruim anderhalf jaar na eisers vertrek niets bekend is over een film met al dan niet onherkenbaar gemaakte daders, acht de rechtbank ook onvoldoende gemotiveerd. Ook is niet duidelijk welk gewicht aan deze omstandigheid moet worden toegekend. Dit geldt ook ten aanzien van de tegenwerping dat eiser vaag zou hebben verklaard over wat er over hem in de buurt gezegd zou zijn. Verweerder acht het bevreemdend dat mensen in de buurt konden aannemen wat er daadwerkelijk gebeurd was met eiser nadat hij uit de auto van de commandant was gestapt. Dat hij er onverzorgd uitzag alsmede dat hij een rood betraand gezicht had en slecht kon lopen, vormt hiertoe volgens verweerder een weinig overtuigende aanleiding. Men had evenzogoed kunnen denken dat hij was overvallen of mishandeld. Nog los van de vraag hoe (en of) eiser zou moeten weten wat anderen over hem zeggen, stelt de rechtbank vast dat eiser over dit aspect in beide gehoren consistent heeft verklaard. Dat verweerder een en ander bevreemdingwekkend acht, is naar het oordeel van de rechtbank in dit verband onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat, zoals in de zienswijze van 30 januari 2017 is aangevoerd, het op de weg van verweerder had gelegen om inzicht te geven in de vraag hoe zwaar deze omstandigheid de geloofwaardigheid van eisers relaas aantast. Dit geldt ook ten aanzien van de tegenwerping dat van eiser verwacht mag worden dat hij kan aangeven of zijn eigen familie hem iets kwalijk neemt inzake wat er is gebeurd. De rechtbank acht hierbij wederom van belang dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat hierbij eisers leeftijd, schaamte omtrent het onderwerp en cultuur zijn betrokken. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat niet is gebleken dat eisers familie thans in Iran verblijft, maar acht onvoldoende gemotiveerd dat dit ertoe moet leiden dat eisers relaas ongeloofwaardig moet worden geacht.
5.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerder dat de relevante elementen 4, 5 en 6 niet geloofwaardig zijn, geen stand kan houden. Het besluit is op dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en evenmin berust het op een kenbare en deugdelijke motivering, zodat het besluit niet in stand kan blijven. Verweerder heeft zijn standpunten over de drie elementen niet op een voor de bestuursrechter controleerbare wijze gerelateerd aan bij hem bekende bronnen met algemene en specifieke informatie over de situatie in Afghanistan, of aan zijn ervaringen met de beoordeling van de geloofwaardigheid van vergelijkbare asielrelazen van andere vreemdelingen, zoals de Afdeling ook in de uitspraak van 15 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3009) heeft overwogen. Verweerder zal de geloofwaardigheid van de relevante elementen 4, 5 en 6 opnieuw moeten beoordelen overeenkomstig de werkinstructie. Verweerder zal daarbij ook moeten afwegen of de hiervoor genoemde verschonende omstandigheden tot het oordeel kunnen leiden dat de niet eenduidige, tegenstrijdige en wisselende verklaringen van eiser niet aan eiser kunnen worden toegerekend.
6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De overige gronden behoeven geen bespreking meer. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
7. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank ziet, gelet op de omvang van de nieuwe besluitvorming, geen aanleiding om toepassing te geven aan de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a Awb.
8. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 990,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
9. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
11. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 495,- (1 punt voor de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 990,- te betalen.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 495,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I de Greef, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel