ECLI:NL:RVS:2016:280

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
201507515/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en afvalligheid van de islam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 21 september 2015 een besluit van de staatssecretaris om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk te verklaren, heeft vernietigd. De vreemdeling, die in Afghanistan als afvallige van de islam wordt beschouwd, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling's afvalligheid van de islam als een afzonderlijk asielmotief moet worden beschouwd. De rechtbank had volgens de staatssecretaris niet voldoende rekening gehouden met de verklaringen van de vreemdeling over zijn bekering tot het christendom en de context van zijn afvalligheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de afvalligheid van de vreemdeling niet als een losstaand asielmotief kan worden beschouwd, omdat er geen duidelijke scheiding is tussen de afvalligheid en de bekering.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 29 januari 2016.

Uitspraak

201507515/1/V2.
Datum uitspraak: 29 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank), van 21 september 2015 in zaken nrs. 15/15889 en 15/15891 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 september 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Boelens, advocaat te Utrecht, heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het incidenteel hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft onderkend dat de door de vreemdeling gestelde afvalligheid van de islam een afzonderlijk asielmotief is. Daarvoor heeft de rechtbank ten onrechte redengevend geacht, dat hij niet kenbaar de verklaringen van de vreemdeling dat hij in Afghanistan als afvallige zal worden beschouwd en moslims hem mogen doden, heeft beoordeeld. Volgens de staatssecretaris kan uit de verklaringen van de vreemdeling niet worden afgeleid dat de afvalligheid los is te zien van diens verklaringen over de gestelde bekering. Nu de gestelde bekering van de vreemdeling nog immer ongeloofwaardig wordt geacht, ligt daarin volgens de staatssecretaris besloten dat geen sprake is van afvalligheid.
4. Zoals de rechtbank met de staatssecretaris terecht tot uitgangspunt heeft genomen, bestaat de mogelijkheid dat een vreemdeling van zijn oorspronkelijke geloofsovertuiging afvalt en zich pas op een later moment tot een andere geloofsovertuiging bekeert. De staatssecretaris heeft zich evenwel terecht op het standpunt gesteld dat die situatie zich voordoet indien de motieven voor, en het moment van afvalligheid duidelijk te onderscheiden zijn van de bekering. Dit dient uit de verklaringen van een vreemdeling te blijken. In dat geval dienen de afvalligheid en bekering als losstaand van elkaar te worden beoordeeld, omdat het in dat geval afzonderlijke asielmotieven zijn.
5. De vreemdeling heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij zijn bekering tot het christendom heeft geïntensiveerd in die zin dat hij heeft getracht zijn ouders in Afghanistan, die moslim zijn, te evangeliseren, evenals een vriend in Nederland. Volgens het islamitische geloof is hij een afvallige en iedere moslim mag hem doden, aldus de vreemdeling.
6. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van de vreemdeling niet valt af te leiden dat zijn afvalligheid van de islam als losstaand van zijn bekering tot het christendom en dus als afzonderlijk asielmotief moet worden beschouwd. Uit de verklaringen van de vreemdeling kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van twee duidelijk te onderscheiden fasen, een fase van afvalligheid en vervolgens een fase van bekering, terwijl de motieven voor het een en ander ook niet uiteenlopen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de afvalligheid afzonderlijk had dienen te beoordelen.
De grief slaagt.
7. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 26 augustus 2015 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 september 2015 in zaak nr. 15/15889;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016
643.