ECLI:NL:RBDHA:2017:3919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
AWB 17/92
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Iraanse man die zich tot het christendom heeft bekeerd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een man van Iraanse nationaliteit die een asielaanvraag had ingediend op basis van zijn bekering tot het christendom. De eiser verklaarde dat hij in Iran bekeerd was en dat hij problemen had ondervonden vanwege zijn geloof. De rechtbank oordeelde dat de bekering van eiser niet geloofwaardig was, omdat hij onvoldoende inzicht had gegeven in de motieven voor zijn bekering en het proces dat daaraan voorafging. De rechtbank merkte op dat eiser vrijwel direct na het lezen van een deel van de Bijbel was bekeerd zonder enige begeleiding of twijfel, wat niet geloofwaardig werd geacht gezien de risico's van bekering in Iran. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij een weloverwogen keuze had gemaakt voor het christendom en dat zijn verklaringen over zijn bekering te algemeen waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag voor een verblijfsvergunning af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/92
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 maart 2017 in de zaak tussen
[de man],
geboren op [geboortedatum] 1983, van Iraanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 juni 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 2 januari 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G. de Vries, tolk in de taal Farsi. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 24 juni 2016 een asielaanvraag ingediend waaraan hij het volgende asielrelaas ten grondslag heeft gelegd. Eiser is in Iran bekeerd tot het christendom. Eiser heeft in Iran meerdere keren huiskerken bezocht en tijdens zijn eerste huiskerkbijeenkomst op 10 juni 2015 heeft er een inval plaatsgevonden waarbij eiser is opgepakt. Eiser is toen verhoord en mishandeld. Nadat eiser twee brieven had getekend waarvan er één blanco was en zijn vingerafdrukken had afgegeven, is hij weer vrijgelaten. Vervolgens is eiser aangesloten bij een andere huiskerk. Hier heeft op 5 januari 2016 eveneens een inval plaatsgevonden, waarbij iedereen die bij de dienst aanwezig was, is meegenomen. Eiser was op dat moment niet aanwezig. De dag hierna heeft er een inval in het huis van de broer van eiser, waar ook eiser woonachtig was, plaatsgevonden. Eiser is vervolgens uit voorzorg uit Iran gevlucht en naar Nederland gekomen.
2.1
Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden:
a. de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
b. de bekering van de islam naar het christendom in Iran en de gestelde problemen als gevolg van de bekering (invallen in de huiskerken, invallen in de woning van zijn broer).
2.2
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
Verweerder acht element a. geloofwaardig en element b. ongeloofwaardig. Volgens verweerder komt eiser niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of onder b, van de Vw 2000.
3. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit de bekering van eiser tot het christendom ongeloofwaardig geacht op grond van de verklaringen die eiser hierover heeft afgelegd. Voor verweerder ligt het zwaartepunt van die verklaringen bij de antwoorden op de vragen over de motieven voor en het proces van bekering. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in algemene bewoordingen is blijven hangen ten aanzien van de redenen waarom hij afstand heeft genomen van de islam en zich heeft bekeerd tot het christendom. Eiser heeft immers als doorslaggevende reden om afstand te doen van de islam slechts verklaard dat hij geen rust vond in de islam en niet tevreden was met de weg van de islam. Verweerder werpt verder tegen dat eiser verschillend heeft verklaard over het moment waarop hij merkte dat hij zich niet meer thuis voelde in de islam. Ook wordt niet geloofwaardig geacht dat eiser direct na het lezen van een deel van de bijbel (het evangelie van Johannes), zonder enige begeleiding, naar het christendom is overgestapt zonder ooit enige twijfel te hebben gehad en ondanks dat hij wist dat in zijn land op bekering de doodstraf staat. Evenmin is gebleken van een innerlijk proces van bewustwording waarin eiser de voor- en nadelen van een bekering heeft afgewogen. Zo heeft eiser verklaard dat hij niet heeft nagedacht over eventuele nadelen die de bekering voor hem zou kunnen hebben, ondanks dat hij wist dat een bekering gevaarlijk kan zijn. Eiser heeft verschillend verklaard over het moment dat hij zich als christen beschouwde. Ten aanzien van wat de bekering tot het christendom voor eiser heeft betekend is hij eveneens blijven hangen in algemeenheden. Hij heeft alleen verklaard dat de bekering hem rust in zijn leven heeft opgeleverd. Verder valt niet in te zien waarom eiser en [de persoon 1] , een kennis van eiser, ervoor hebben gekozen om in een sportcentrum, dus in het openbaar, over het christelijke geloof en zijn bekering te spreken en dat een collega, [de heer] , een usb-stick met daarop diverse boeken waaronder het evangelie van Johannes aan eiser heeft gegeven terwijl hij daarmee een groot risico voor zichzelf en eiser nam.
4. Eiser voert, samengevat, het volgende aan. Verweerder heeft zijn bekering tot het christendom en de problemen die hij daardoor heeft ondervonden ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft zich afgewend van de islam, omdat de islam is gebaseerd op angst, hetgeen tegen zijn gevoel indruist en omdat de straffen voor het niet voldoen aan de richtlijnen en voorschriften van de islam extreem gewelddadig en disproportioneel zijn. Het is niet ongeloofwaardig dat eiser zich als christen beschouwde toen hij de Bijbel las, ook al had hij op dat moment nog weinig kennis van het christendom. Toen eiser een deel van de Bijbel las, ervaarde hij een sterk gevoel van herkenning, voelde hij rust in zijn hoofd en leven en ervaarde hij een heftige emotie. Deze emotie vormde voor eiser een aanzet om zich op een meer actieve manier bezig te houden met het geloof. Iedere bekering is uniek en hij heeft het op deze manier ervaren. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar het rapport van dr. J.W. van Saane van 31 oktober 2013 (rapport van van Saane) waaruit blijkt dat een bekering verschillende vormen kan aannemen. In het geval van eiser is sprake van een passieve bekering. Daarnaast verwijst eiser naar een rapport van Stichting Gave van oktober 2015 over de aandachtspunten voor de asielbeoordeling van christenen. Hieruit blijkt dat liefde en vergeving belangrijke elementen zijn in het christelijke geloof, hetgeen eiser ook in de gehoren heeft genoemd. Eiser heeft een soort dagboekje bijgehouden waaruit blijkt dat hij actief betrokken is bij de katholieke en protestantse kerken in Nederland, dat hij regelmatig kerkdiensten bezoekt en Bijbelstudie volgt.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraken van
24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) en van 27 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2011), past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder bij het onderzoek naar de door de vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging de vreemdeling vragen stelt die worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling, alsmede vragen die betrekking hebben op de algemene, basale kennis van de vreemdeling over geloofsleer en geloofspraktijk en de eventuele kerkgang. Bijzondere waarde moet worden gehecht aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over de motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Verweerder dient de verklaringen over de gestelde geloofsovertuiging in onderlinge samenhang te bezien. Aan een bekering tot een andere geloofsovertuiging moet altijd een welbewuste en weloverwogen keuze ten grondslag liggen. Het is daarnaast aan de vreemdeling om zijn gestelde bekering aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen omtrent zijn bekering en het proces daaraan voorafgaand. Indien een vreemdeling een passieve bekering aan zijn asielaanvraag ten grondslag legt, zal, vanwege de aard van een zodanige bekering, de nadruk in het gehoor echter liggen op de vraag hoe de ontwikkeling van het geloofsleven na de gestelde bekering vorm geeft gekregen. Aan de antwoorden op de vragen over het proces dat tot de bekering heeft geleid, wordt dan minder betekenis gehecht, omdat aan een passieve bekering eigen is, dat zo’n proces meestal niet heeft plaatsgevonden.
5.2
Allereerst ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van een actieve bekering of van een passieve bekering. Volgens eiser is sprake van een passieve bekering met actieve elementen terwijl volgens verweerder sprake is van een actieve bekering met mogelijk passieve elementen. Een actieve bekering wordt meestal voorafgegaan door een periode van crisis, waarin de bekeerling gebrek aan zin en doel ervaart. Bekering is in dat geval niet zozeer een intense ervaring zoals dromen of het horen van stemmen of muziek, maar het aanvaarden van een nieuw aantrekkelijk kader als alternatief voor het niet bevredigend functioneren van het oude kader. Van een passieve bekering is sprake als de bekering iemand overkomt en als iemand dus buiten zijn eigen wil om wordt gegrepen door een hogere macht. Anders dan passieve bekeringen overkomen actieve bekeringen de bekeerling dus niet, maar ligt het initiatief voor bekering bij de vreemdeling zelf. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande in het verweerschrift niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bij eiser sprake is van een actieve bekering met mogelijk passieve elementen. Eiser heeft immers onvoldoende inzicht gegeven in een bijzondere aanleiding voor de bekering. Eiser heeft meerdere keren verklaard dat hij altijd negatief en kritisch was ten aanzien van de islam en dat hij in een depressieve periode toen de Bijbel heeft gelezen. Het lezen van het evangelie van Johannes gaf hem veel innerlijke rust. Niet gebleken is dat eiser een passieve ervaring heeft gehad. Eiser heeft naar zijn zeggen de keuze gemaakt om zich te bekeren en meer te willen weten over het christendom nadat hij het evangelie van Johannes had gelezen en er toen achter kwam dat dit het juiste pad voor hem was. Doordat dit deel van de Bijbel eiser veel rust gaf, heeft hij het christendom aanvaard als alternatief voor het niet bevredigend functioneren van het oude kader (de islam). Zoals voorts ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502) houdt zowel verweerder als Van Saane rekening met de mogelijkheid van een passieve bekering of een actieve bekering met enkele passieve elementen. De onderzoeksmethode van verweerder verschilt niet wezenlijk van die van Van Saane, omdat zij beiden de verklaringen van een vreemdeling over zijn bekering als uitgangspunt nemen voor het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de desbetreffende bekering, aldus de Afdeling. Het beroep op het rapport van Van Saane kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
5.3
Nu sprake is van een actieve bekering kan verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers bekering doorslaggevend gewicht toekennen aan de motieven voor en het proces van die bekering (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van
15 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2801 en van 30 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3515). Dit geldt in deze zaak temeer, nu eiser afkomstig is uit Iran, een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is. Ook indien sprake is van een actieve bekering met enkele passieve elementen mag verweerder, anders dan bij een zuiver passieve bekering, de verklaringen van eiser over zowel het proces van bekering als het proces in zijn geloofsontwikkeling na de bekering van belang achten (zie de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3502).
5.4
De rechtbank is in het licht van voornoemde jurisprudentie van oordeel dat verweerder met de in het besluit weergegeven motivering niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eiser met de door hem afgelegde verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in de motieven voor en het proces van bekering. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser heeft verklaard (pagina 15 nader gehoor) dat hij in februari 2015 het evangelie van Johannes heeft gelezen en dat hij in april/mei 2015 is bekeerd (pagina 8 van het aanvullend gehoor van 5 juli 2016). Eiser is dus naar zijn zeggen binnen twee en een halve maand bekeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder niet ten onrechte van belang geacht dat eiser heeft verklaard dat hij vrijwel direct na het lezen van een deel van de Bijbel is bekeerd tot het christendom zonder enige begeleiding en zonder ooit enige twijfels te hebben gehad of nagedacht te hebben over de nadelen die een bekering zou kunnen hebben (pagina 17 en 18 nader gehoor), terwijl hij afkomstig is uit een land waarin bekering tot het christendom niet wordt geaccepteerd en de risico’s groot zijn als ontdekt wordt dat hij is bekeerd tot het christendom. Van eiser mag derhalve verwacht worden dat hij hier meer over kan verklaren dan hij heeft gedaan. Eiser heeft ter zitting desgevraagd nogmaals verklaard over zijn motieven voor bekering en wat hem in essentie aansprak in het christendom, maar is hier eveneens blijven hangen in algemeenheden. Niet gebleken is van een weloverwogen en bewuste keuze voor het christendom dan wel wat voor hem de overtuigende reden is geweest om juist na het lezen van het evangelie van Johannes voor het christendom te kiezen en zich bekeerd te achten. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheden dat eiser in de sportschool, een plek die openbaar toegankelijk is voor iedereen die lid is, openlijk met [de persoon 1] en [de persoon 2] heeft gepraat over het geloof en de bekering en dat hij van [de heer] een usb-stick heeft gekregen met daarop illegale boeken, zoals een deel van de Bijbel, ook afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Alhoewel eiser naar het oordeel van de rechtbank weliswaar door middel van zijn gedetailleerde dagboek aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Nederland kerkbijeenkomsten bezoekt en interesse heeft in het christendom, ligt het zwaartepunt van de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering op de motieven voor en het proces van bekering zodat verweerder aan die omstandigheid geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen. De enkele interesse in het christendom, die mogelijk uit de bezoeken aan de kerkbijeenkomsten van protestante en katholieke kerken in Nederland zou kunnen blijken is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een definitieve bekering tot het christendom. De ter zitting overgelegde verklaringen van een vriend van eiser en van de pastoor van de kerk voegen hier niets aan toe en kunnen dan ook niet leiden tot een ander oordeel.
5.5
Ten aanzien van het beroep op het rapport van Stichting Gave overweegt de rechtbank nog als volgt. De rechtbank merkt op dat eiser slechts heeft verwezen naar een algemeen rapport van Stichting Gave over de aandachtspunten voor de asielbeoordeling van christenen. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) en van 27 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2011), past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze gedragslijn is door de Afdeling goedgekeurd zodat het rapport van Stichting Gave niet kan leiden tot een ander oordeel dan overwogen in overweging 5.4.
5.6
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn bekering tot het christendom niet geloofwaardig heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor de bewering dat eiser in de negatieve aandacht van de autoriteiten van zijn land is komen te staan.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SA
D: C
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.