ECLI:NL:RBDHA:2017:14572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen terugwerkende kracht voor tegemoetkomingen bij eigen huishouding voor militairen na uitspraak CRvB

Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een militair, en de minister van Defensie. Eiser had verzocht om met terugwerkende kracht in aanmerking te komen voor tegemoetkomingen voor het voeren van een eigen huishouding, voor de periode van 14 november 2009 tot 12 augustus 2013. Dit verzoek was eerder afgewezen door de minister, en eiser had hiertegen bezwaar gemaakt. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank overwoog dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen terugwerkende kracht aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 november 2014 gegeven hoefde te worden. In deze uitspraak werd geoordeeld dat de eis van het voeren van een eigen huishouding in strijd was met internationale en nationale wetgeving. De rechtbank benadrukte dat de enkele omstandigheid dat er een nieuwe uitleg van een wettelijk voorschrift is, niet betekent dat eerdere besluiten automatisch moeten worden herzien.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser had geen recht op de gevraagde tegemoetkomingen met terugwerkende kracht, omdat hij niet in gelijke gevallen verkeerde als de collega’s waar de CRvB uitspraak over had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de rechtszekerheid niet in het geding mocht komen door verstrekkende gevolgen van rechterlijke uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3973 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F. Vink).

Procesverloop

Bij rekest van 21 april 2015 heeft eiser verweerder verzocht hem met terugwerkende kracht in aanmerking te laten komen voor tegemoetkomingen behorende bij het voeren van een eigen huishouding.
Bij besluit van 5 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het rekest afgewezen.
Daartegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 15 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 9 augustus 2013 heeft verweerder eiser de maandelijkse tegemoetkoming behorende bij het voeren van een eigen huishouding toegekend.
Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte vast staat.
1.2
Bij rekest van 21 april 2015 heeft eiser verweerder verzocht hem met terugkerende kracht voor de periode 14 november 2009 tot 12 augustus 2013 in aanmerking te laten komen voor tegemoetkomingen behorende bij het voeren van een eigen huishouding.
2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ten aanzien van eiser niet met terugwerkende kracht gevolg behoeft te worden gegeven aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna CRvB) van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3762), waarin is geoordeeld dat de in artikel 20 van het Verplaatsingskostenbesluit militairen (VKBM) neergelegde eis van het voeren van een eigen huishouding wegens strijd met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 1 van de Grondwet buiten toepassing moet worden gelaten. Voorts heeft verweerder het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen.
3 De rechtbank overweegt het volgende.
De CRvB is op 2 maart 2017 in een aantal uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2017:851, ECLI:NL:CRVB:2017:852, ECLI:NL:CRVB:2017:853, ECLI:NL:CRVB:2017:862) nader ingegaan op zijn eerdergenoemde uitspraak van 24 november 2014.
Daarbij heeft de CRvB onder meer overwogen dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3985) de inhoud van inmiddels tot stand gekomen rechtspraak op zichzelf geen grond vormt voor het doorbreken van het in rechte onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat de enkele omstandigheid dat in een rechterlijke uitspraak aan een wettelijk voorschrift een bepaalde uitleg wordt gegeven, niet betekent dat alle voorafgaande toepassingen van dat voorschrift in overeenstemming met die (nieuwe) uitleg moeten worden gebracht. Dergelijke verstrekkende gevolgen van rechterlijke uitspraken zouden de rechtszekerheid te zeer aantasten.
Met inachtneming van die jurisprudentie van de CRvB overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet gehouden was om eiser met terugkerende kracht voor de periode 14 november 2009 tot 12 augustus 2013 in aanmerking te laten komen voor tegemoetkomingen behorende bij het voeren van een eigen huishouding.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank met verweerder van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien de collega’s waar de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 op zag, niet hadden berust in een eerdere afwijzing van hun rekest om tegemoetkomingen behorende bij het voeren van een eigen huishouding. Hun rekesten waren afgewezen en tegen de in bezwaar gehandhaafde besluiten hebben zij beroep bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep ingesteld.
Het door eiser in zijn nadere gronden van 11 juli 2016 genoemde arrest van het Hof van Justitie EG van 13 januari 2004 maakt het vorenstaande niet anders, reeds nu in dit geval geen ‘uitlegging door het Hof van een relevante bepaling van gemeenschapsrecht’ heeft plaatsgevonden waar verweerder rekening mee zou moeten houden.
4 Het beroep is ongegrond.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.