ECLI:NL:CRVB:2017:862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
16/5139 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van eerdere besluitvorming inzake tegemoetkomingen voor militairen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van eerdere besluiten van de Minister van Defensie. Appellant had verzocht om tegemoetkomingen en vrijstellingen voor huisvesting, voeding en reiskosten, die gelden voor militairen met een eigen huishouding, met terugwerkende kracht vanaf 23 maart 2009. De Minister had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 28 juli 2015, aangegeven dat appellant niet in aanmerking kwam voor deze tegemoetkomingen voor de periode vóór 24 november 2014, omdat er al eerder besluitvorming had plaatsgevonden over zijn situatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 2 maart 2017 geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat in een rechterlijke uitspraak een bepaalde uitleg aan een wettelijk voorschrift wordt gegeven, niet betekent dat eerdere besluiten automatisch moeten worden herzien. De Raad bevestigt dat de Minister niet verplicht was om het verzoek van appellant in te willigen voor de periode voorafgaand aan de uitspraak van 24 november 2014. De Raad heeft de eerdere rechtspraak bevestigd dat een bestuursorgaan kan besluiten om een herhaalde aanvraag af te wijzen als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn.

De uitspraak van de Raad is gedaan in het openbaar en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/5139 MAW
Datum uitspraak: 2 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 juni 2016, 16/671 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. van Kins, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 16/5171 MAW, 16/5169 MAW en 16/5156 MAW, plaatsgevonden op 19 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kins. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F. Vink en
mr. L.M. Ju.
In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij rekest van 2 december 2014 heeft appellant de minister verzocht hem vanaf 23 maart 2009 in aanmerking te brengen voor de tegemoetkomingen en vrijstellingen voor huisvesting, voeding en reiskosten die gelden voor militairen met een eigen huishouding. Appellant heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3762), waarin in het desbetreffende geschil is geoordeeld dat de in artikel 20 van het Verplaatsingskostenbesluit militairen (VKBM) neergelegde eis van het voeren van een eigen huishouding wegens strijd met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 1 van de Grondwet buiten toepassing moest worden gelaten.
1.2.
Bij besluit van 28 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 december 2015 (bestreden besluit), heeft de minister aan appellant met ingang van 24 november 2014 toegekend de voorzieningen, voor zover op hem van toepassing, waar hij aanspraak op gehad zou hebben als hij een eigen huishouding zou voeren. Wat betreft de periode gelegen voor
24 november 2014 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van appellant niet met terugwerkende kracht gevolg behoeft te worden gegeven aan de in 1.1 genoemde uitspraak van de Raad van 24 november 2014. De minister heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 11 april 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AF8436).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In geschil is of de aan appellant toegekende voorzieningen, in plaats van per 24 november 2014, per 23 maart 2009 hadden moeten ingaan.
3.2.
Voor zover de aanvraag van appellant op het verleden betrekking had, is deze te beschouwen als een verzoek om terug te komen van eerdere, rechtens vaststaande besluitvorming. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat over de door hem gevraagde tegemoetkomingen en vrijstellingen nimmer eerder is beslist. Op de salarisspecificaties uit de bewuste periode is zichtbaar geweest dat geen toekenning van voorzieningen voor militairen met een eigen huishouden heeft plaatsgevonden. Namens de minister is ter zitting van de Raad toegelicht dat, indien niet aan de voorwaarde van het hebben van een eigen huishouding werd voldaan, automatisch toekenning plaatsvond van de
- beperktere - voorzieningen voor militairen zonder eigen huishouding. Over de door appellant gewenste aanspraken over de periode van 23 maart 2009 tot 24 november 2014 heeft dus wel degelijk indertijd al besluitvorming plaatsgevonden. Daartegen had in bezwaar en beroep kunnen worden opgekomen.
3.3.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad, onder verwijzing naar de uitspraak van 23 november 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2016:3131), zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Deze nieuwe lijn wordt met onmiddellijke ingang gehanteerd. De nieuwe lijn heeft geen verandering gebracht in het gegeven dat een bestuursorgaan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor kan kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, een herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. In dit geval is de aanvraag van appellant, voor zover betrekking hebbend op de periode tot 24 november 2014, op deze wijze afgedaan.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3985) vormt de inhoud van inmiddels tot stand gekomen rechtspraak op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het in rechte onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen. Daaraan ligt de, in de onder 1.2 genoemde uitspraak van 11 april 2003 verwoorde, gedachte ten grondslag dat de enkele omstandigheid dat in een rechterlijke uitspraak aan een wettelijk voorschrift een bepaalde uitleg wordt gegeven, niet betekent dat alle voorafgaande toepassingen van dat voorschrift in overeenstemming met die (nieuwe) uitleg moeten worden gebracht. Dergelijke verstrekkende gevolgen van rechterlijke uitspraken zouden de rechtszekerheid te zeer aantasten. De minister heeft in de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Raad van 24 november 2014 dus geen aanleiding hoeven zien het verzoek van appellant in te willigen voor zover dit de periode voorafgaand aan de datum van die uitspraak betrof.
3.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en K.J. Kraan en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is verhinderd te ondertekenen

HD