Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[A] ,
[eiseres sub 1],
[B],
[C],
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 november 2016;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 22 maart 2017, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief met producties zijdens eisers van 16 juni 2017;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 10 juli 2017;
- de brief met producties zijdens eisers van 19 juli 2017;
- de rolbeslissing van 16 augustus 2017;
- de brief met producties zijdens eisers van 29 augustus 2017;
- de akte uitlating producties zijdens de Staat.
2.De feiten
Dienstverrichting
- 29 Mulder buitengebruikstellingen met een totaal bedrag van 5670,- euro;
- Opsporen aanhouden, [nummer 1] , Amsterdam,
- Opsporen aanhouden, [nummer 2] , Zaandijk
Melder [= brigadier [Y] , rb.] verklaarde het volgende: Bestuurder van voertuig werd aangehouden terzake diverse signaleringen. Voertuig werd buitengebruik gesteld. Bijrijder, [eiseres sub 1] , voldeed niet aan de vordering en belemmerde de melder in zijn werkzaamheden. Derhalve is bijrijder aangehouden. Deze pleegde wederspannigheid. Derhalve heeft melder een bokkepoot aangelegd ten einde de verdachte onder controle te krijgen. Passagier, [eiseres sub 2] , belemmerde melder tijdens aanhouding van bijrijder en pleegde tevens wederspannigheid. Derhalve heeft melder een bokkepoot aangelegd ten einde de verdachte onder controle te krijgen.”
4.De beoordeling
Inleidende opmerkingen
NJ1995, 727), leidt die kwalificatie ook niet tot enig civiel rechtsgevolg. Het is immers slechts de vaststelling dat het verweten handelen onrechtmatig is die enige verplichting doet ontstaan. Dat het plegen van een strafbaar feit doorgaans ook onrechtmatig is jegens het slachtoffer, doet daar niet aan af. De toewijsbaarheid van de onder A gevorderde verklaring voor recht zal dan ook slechts in die zin worden beoordeeld. De vordering onder B tot vaststelling van meineed, waarvoor hetgeen hiervoor is overwogen evengoed geldt, is reeds ter comparitie door eisers ingetrokken.
Kamerstukken II,1987-1988, 20 329, nr. 3, p. 49-50).
zelfde sleutels uit het contactslot wilde halen om de auto buiten gebruik te stellen (“
Ik bukte voorover de auto in en reikte met mijn hand naar het contactslot. Ik zag dat [eiseres sub 1] mijn hand wegduwde en de sleutels pakte.”). Tevens heeft zij zich blijkens het strafdossier verzet tegen de daaropvolgende aanhouding (“
Tijdens de aanhouding verzette [eiseres sub 1] zich. Ik had [eiseres sub 1] haar rechterhand vast. Ik zag en voelde namelijk dat [eiseres sub 1] haar lichaam krachtig heen en weer bewoog. Ik voelde dat [eiseres sub 1] haar rechter arm met kracht naar zich toe trok en in tegengestelde richting bracht dan dat ik wilde en trachtte te brengen.”). Hetzelfde geldt voor [eiseres sub 2] , waarover de verbalisanten verklaard hebben dat zij zich fysiek verzette tegen de aanhouding van [eiseres sub 1] (“
Ik, verbalisant [Y] , zag en voelde dat [eiseres sub 2] mijn handen wegtrok terwijl ik [eiseres sub 1] aanhield. Ik voelde namelijk dat [eiseres sub 2] krachtig aan mijn rechter arm trok. Hierdoor werd ik gehinderd in mijn werkzaamheden.”). Hiervoor is vastgesteld dat op basis van hetgeen blijkt uit het strafdossier de verbalisanten rechtmatig konden overgaan tot aanhouding van [eiseres sub 1] , ook al geschiedde de buitengebruikstelling onbevoegd. Daarbij waren de verbalisanten dus werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening (vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2919). Vervolgens volgt uit dat dossier dat zowel [eiseres sub 1] als [eiseres sub 2] zich tegen die rechtmatige aanhouding hebben verzet. Bij die stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat
uit het strafdossierblijkt van de onschuld van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] . Het beroep op de b-grond faalt om die reden.
5.De beslissing
binnen twee weken na de datum van dit vonnisschriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de griffie van de sector civiel - opgave zal doen van de namen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van
allebetrokkenen voor een periode van vier maanden na heden, waarna dag en uur voor de verhoren zal worden bepaald;
dit binnen twee weken na de datum van dit vonnisschriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de griffie van de sector civiel - en aan de wederpartij moeten opgeven; in dat geval zal het getuigenverhoor geen doorgang vinden en zal de zaak naar een nader te bepalen rolzitting worden verwezen voor het nemen van een akte met dit doel door eisers;
uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhooralle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;