ECLI:NL:HR:2008:BB4108

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02812/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering krachtens wettelijk voorschrift door politieambtenaar en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk niet voldoen aan een vordering van een politieambtenaar, gedaan krachtens artikel 2 van de Politiewet 1993. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van de politieambtenaar niet kon worden aangemerkt als een vordering die krachtens wettelijk voorschrift was gedaan, zoals vereist door artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad stelde vast dat artikel 2 van de Politiewet 1993 een algemene taakomschrijving voor de politie bevat, maar niet kan worden beschouwd als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven die op straffe van overtreding van artikel 184, eerste lid, moeten worden nageleefd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 mei 2004, waarbij de verdachte niet voldeed aan een vordering van de politie om een terrein te verlaten. De verdachte had zich samen met anderen op het terrein bevonden en was door de politieambtenaar aangesproken. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van de politieambtenaar niet voldeed aan de eisen van artikel 184, eerste lid, Sr, omdat er geen expliciet wettelijk voorschrift was dat de ambtenaar de bevoegdheid gaf om een dergelijke vordering te doen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van vorderingen gedaan door politieambtenaren en de voorwaarden waaronder deze vorderingen kunnen worden opgelegd.

Uitspraak

29 januari 2008
Strafkamer
nr. 02812/06
SM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 september 2006, nummer 24/000487-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 27 februari 2006 - de verdachte ter zake van "opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten" veroordeeld tot een geldboete van zestig euro, subsidiair één dag hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat de vordering van de politieambtenaar niet krachtens een wettelijk voorschrift is gedaan.
3.2.1. Het Hof heeft overeenkomstig hetgeen subsidiair is tenlastegelegd, bewezenverklaard dat:
"hij op 23 mei 2004, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens artikel 2 van de Politiewet 1993 gedaan door de inspecteur van politie [verbalisant 1], die was belast met de uitoefening van enig toezicht en die was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd dat hij, verdachte zich moest verwijderen, geen gevolg gegeven aan die vordering."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik ben de eigenaar van de grond en de gebouwen gelegen aan en op het perceel [a-straat 1] te [plaats]. Ik ben op 23 mei 2004 door iemand gebeld dat de school (naar de voorzitter begrijpt: aan de [a-straat 1] te [plaats]) werd gekraakt. Ik ben toen ter plaatse gegaan. Ik zag dat de politie daar ook was. De krakers zijn het pand uit gegaan. Ik zag dat de krakers buiten op het terrein bleven staan. Ik heb hen gesommeerd om zich van het terrein te verwijderen. Hierna heeft een politieagent dit ook nog gevraagd. Ik zag dat een man bleef staan. De man werd aangehouden."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 23 mei 2004 bevond ik mij op het terrein rondom het perceel [a-straat 1] te [plaats]. Ter plaatse was eveneens de eigenaar van genoemd perceel aanwezig. Tevens zag ik, verbalisant, een tiental personen op dat terrein staan. Ik, verbalisant, hoorde dat de eigenaar tegen deze personen zei: 'Jullie moeten nu weggaan, ik heb genoeg last van jullie gehad.' Ik zag toen dat die personen, waaronder de later aangehouden [verdachte], niet aan deze vordering voldeden. Ik, verbalisant, heb toen de volgende vordering gedaan: 'Ik vorder van jullie uit naam van de eigenaar, dat jullie je van dit terrein verwijderen. Indien jullie niet aan deze vordering voldoen, worden jullie aangehouden', althans woorden van gelijke strekking. De later aangehouden [verdachte] bleef op het randje van het terrein staan. Vervolgens zag ik, dat hij een stap naar voren deed, het terrein weer op, en ik hoorde dat hij zei: 'Arresteer me dan maar.' Hierna werd hij aangehouden."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"U vraagt mij naar de gebeurtenissen op 23 mei 2004 aan de [a-straat] te [plaats]. We waren daar met ongeveer 12, 13 mensen. Ik was daar vanaf half elf 's ochtends. Het klopt dat ik, nadat verbalisant [verbalisant 1] van mij had gevorderd het terrein te verlaten, het terrein weer ben opgelopen."
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de verdachte onder meer het volgende in:
"De uitspraak van de politierechter was tweeledig. Ik ben vrijgesproken voor de primair ten laste gelegde erfvredebreuk, aangezien een tuin bij een leegstaand gebouw niet kan worden aangemerkt als een erf. Je kunt dan niet zomaar worden weggestuurd.
Naar mijn mening had ik echter ook moeten worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. Ik wilde slechts de oude school aan de [a-straat 1] behouden.
Mijn beroep is gericht tegen de bewezenverklaring.
(...)
U vraagt mij naar de gebeurtenissen op 23 mei 2004 aan de [a-straat] te [plaats]. We waren daar met ongeveer 12, 13 mensen. Ik was daar vanaf half elf 's ochtends. Om half twaalf kwam de politie. Ze kwamen pas nadat ik ze al twintig minuten had geprobeerd te bellen. Ik wilde de politie bellen om hen in kennis te stellen dat we van plan waren de oude school aan de [a-straat 1] te kraken. De telefoon werd echter niet opgenomen en ik werd in de wachtrij geplaatst. Een buurman die toevallig bij de politie werkte heeft toen de politie van de kraking in kennis gesteld.
Het klopt dat ik, nadat verbalisant [verbalisant 1] van mij had gevorderd het terrein te verlaten, het terrein weer ben opgelopen. Ik wilde aantonen dat de vordering van de politie onredelijk was. [Getuige 1] heeft gezegd dat hij mij niet aardig vond. [Getuige 1] heeft niet van mij gevorderd om weg te gaan. Hij had niet het recht mij weg te sturen. De verklaring van [getuige 1] die in het proces-verbaal is opgenomen, heeft hij pas maanden later afgelegd. [Getuige 1] had het erf niet in gebruik en kon mij dus niet vorderen daar weg te gaan."
3.2.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Cliënt kan zich met dat vonnis niet verenigen. Hij heeft daarom appèl ingesteld. Cliënt is van oordeel dat hij terecht is vrijgesproken van de primair tenlastegelegde overtreding van art. 138 Sr. Cliënt is echter tevens van oordeel dat hij ten onrechte is veroordeeld terzake de subsidiair tenlastegelegde weigering ambtelijk bevel. Er is geen ambtelijk bevel geweest. Er is enkel door de politie namens de rechthebbende een art. 138 Sr-sommatie gegeven. Door te oordelen als hij heeft gedaan heeft de Politierechter de betekenis van art. 184 Sr miskend."
3.2.5. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Inspecteur van politie [verbalisant 1] heeft de gegeven vordering, nadat de eigenaar verdachte vruchteloos had gesommeerd het - hem in eigendom toebehorende - terrein te verlaten, kunnen baseren op artikel 2 van de Politiewet 1993."
3.3.1. Art. 184, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
3.3.2. Art. 2 Politiewet 1993 luidt als volgt:
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
3.4. Het oordeel van het Hof dat de onderhavige vordering kan worden gebaseerd op art. 2 Politiewet 1993, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Art. 184, eerste lid, Sr eist een "krachtens wettelijk voorschrift" gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering. Art. 2 Politiewet 1993 bevat een algemene taakomschrijving voor de politie en kan niet worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van art. 184, eerste lid, Sr moet worden voldaan. Daarbij verdient echter opmerking dat art. 2 Politiewet 1993 wel als een wettelijk voorschrift kan worden aangemerkt ter uitvoering waarvan de in art. 184 Sr bedoelde ambtenaren handelingen kunnen ondernemen waarvan het beletten, belemmeren of verijdelen overtreding van art. 184, eerste lid, Sr kan opleveren.
3.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 januari 2008.