ECLI:NL:HR:2008:BB4108
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Vordering krachtens wettelijk voorschrift door politieambtenaar en de rechtsgeldigheid daarvan
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk niet voldoen aan een vordering van een politieambtenaar, gedaan krachtens artikel 2 van de Politiewet 1993. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van de politieambtenaar niet kon worden aangemerkt als een vordering die krachtens wettelijk voorschrift was gedaan, zoals vereist door artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad stelde vast dat artikel 2 van de Politiewet 1993 een algemene taakomschrijving voor de politie bevat, maar niet kan worden beschouwd als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven die op straffe van overtreding van artikel 184, eerste lid, moeten worden nageleefd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.
De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 mei 2004, waarbij de verdachte niet voldeed aan een vordering van de politie om een terrein te verlaten. De verdachte had zich samen met anderen op het terrein bevonden en was door de politieambtenaar aangesproken. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van de politieambtenaar niet voldeed aan de eisen van artikel 184, eerste lid, Sr, omdat er geen expliciet wettelijk voorschrift was dat de ambtenaar de bevoegdheid gaf om een dergelijke vordering te doen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van vorderingen gedaan door politieambtenaren en de voorwaarden waaronder deze vorderingen kunnen worden opgelegd.