Uitspraak
staatssecretaris van Economische Zaken,appellant (hierna: de staatssecretaris),
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Economische Zaken tegen een uitspraak van de rechtbank te Arnhem, waarin een bestuurlijke boete van € 9.702,-- was opgelegd aan [A] wegens overtreding van de Meststoffenwet. De staatssecretaris had vastgesteld dat [A] in 2006 de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen had overschreden. De rechtbank had de boete vernietigd, omdat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de bemonstering van de afgevoerde mest representatief was. De staatssecretaris stelde dat de bewijslast bij de landbouwer ligt en dat [A] niet had aangetoond dat de bemonstering niet representatief was. Tijdens de zitting op 23 augustus 2013 was [A] niet verschenen, maar zijn standpunt werd door de staatssecretaris betwist. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de staatssecretaris de bewijslast voor de representativiteit van de monsters droeg. Het College concludeerde dat [A] niet had aangetoond dat de monsters niet representatief waren en dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare gegevens de boete terecht had opgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [A] tegen het besluit van de staatssecretaris werd ongegrond verklaard.