Geschil5.In geschil is of verweerder ten aanzien van de proceskostenvergoeding voor de hoorzitting terecht is afgeweken van de forfaitaire regeling.
6. Eiser stelt dat er geen reden is om af te wijken van het in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) genoemde forfaitaire bedrag. Er zijn door de gemachtigde substantiële voorbereidingswerkzaamheden verricht met het oog op de te houden hoorzitting waarbij voor ieder afzonderlijk dossier een marktanalyse is gemaakt, referentiewoningen zijn beoordeeld, jurisprudentie is geraadpleegd en er contact is geweest met eisers.
7. Verweerder stelt primair dat er, omdat er een gecombineerde hoorzitting heeft plaatsgevonden waarbij sprake is geweest van een korte duur van de behandeling van dit bezwaar op de hoorzitting, aanleiding bestaat op grond van bijzondere omstandigheden de forfaitaire proceskostenvergoeding te matigen. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1539 dient de vergoeding aangepast te worden naar een bedrag van € 30 per zaak. Subsidiair stelt verweerder dat er op grond van het per 1 januari 2015 in het Bpb gewijzigde begrip ‘nagenoeg identieke besluiten’, sprake is van samenhangende zaken. De proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting dient daarom te worden vastgesteld op € 40,66 per zaak. Beoordeling van het geschil
8. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten vergoed die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Volgens het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
9. In artikel 2, eerste lid, van het Bpb is bepaald dat voor het bijwonen van een hoorzitting in de bezwaarfase door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, een forfaitair bedrag wordt toegekend. Op grond van het derde lid van artikel 2 van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van de forfaitaire bedragen.
10. Uit de Nota van Toelichting bij het Bpb, Stb. 1993, 763, volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden in het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. De rechter kan daarom in gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen, aldus deze toelichting. Verder wordt aldaar opgemerkt dat hierbij geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten. Voorts wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering.
11. Gelet op deze toelichting dient de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden terughoudend te worden toegepast (HR 8 april 2011, 10/00652, ECLI:NL:HR:2011: BQ0415). Voor een afwijking van de forfaitaire regeling is aanleiding als het voor elke individuele zaak vasthouden aan die regeling leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft (HR 9 oktober 2015, nr. 14/04108, ECLI:NL:HR:2015:2990). Daarbij dient in aanmerking te worden genomen de omstandigheid dat de vergoedingen op grond van het Bpb het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten (HR 25 september 2015, nr. 14/04107, ECLI:NL:HR:2015:2794). 12. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, Bpb overweegt de rechtbank in navolging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:696 als volgt. Deze vraag kan naar het oordeel van de rechtbank per proceshandeling worden beoordeeld. 13. Indien in het onderhavige geval ten aanzien van alle in geschil zijnde onroerende zaken waarin het bezwaar gegrond is verklaard een forfaitaire kostenvergoeding zou worden toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting, zou – hetgeen tussen partijen niet in geschil is – de totale kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase uitkomen op tienmaal € 244, ofwel € 2.440. Daarbij is door partijen rekening ermee gehouden dat als meerdere bezwaren gericht zijn tegen op één aanslagbiljet vermelde besluiten, voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht en het Bpb sprake is van één bezwaar (vgl. HR 12 april 2013, nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822). 14. De rechtbank zal vervolgens het uurtarief berekenen dat uitgaande van deze forfaitaire vergoeding door de gemachtigde zou zijn genoten voor de door hem verrichte werkzaamheden met betrekking tot de hoorzitting in de bezwaarfase. Uit de toelichting op de Lijst A van de bijlage bij het Besluit volgt dat daarin aan elke handeling van de procedure een aantal punten wordt gegeven dat correspondeert met de gemiddelde werkbelasting (TK, vergaderjaar 2001–2002, 27 024, nr. 16, blz. 3). Daarom zal de rechtbank alle handelingen die door de gemachtigde zijn verricht met betrekking tot de hoorzitting in de bezwaarfase in de berekening betrekken. Daarbij heeft volgens de rechtbank te gelden dat de hoorzitting aanvangt met de uitnodiging op de hoorzitting te verschijnen en in zijn algemeenheid eindigt met de kennisgeving van de uitspraak op bezwaar.
15. In dit geval staat tussen partijen vast dat de hoorzitting in de bezwaarfase 4 uur heeft geduurd en dat daarop in totaal de waardering van 61 onroerende zaken is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat nagenoeg alle tijdens de hoorzitting besproken objecten zijn gelegen in verschillende straten en wijken van de gemeente [gemeente] . Niet weersproken is dat deze objecten aan de hand van verschillende referentiepanden en verschillende omstandigheden zijn gewaardeerd. De rechtbank gaat er daarnaast vanuit dat de gemachtigde in deze zaken voor ieder object substantiële voorbereidingshandelingen heeft verricht. Nu de tijdsbesteding per onroerende zaak niet is bijgehouden en er geen verslag van de hoorzitting is opgemaakt, gaat de rechtbank ervan uit dat elke onroerende zaak gemiddeld vier minuten op de hoorzitting is behandeld, en dat de voorbereidende werkzaamheden per onroerende zaak gemiddeld 25 minuten in beslag hebben genomen. De gemachtigde heeft met betrekking tot de in geschil zijnde objecten derhalve in totaal 16 maal 29 minuten, ofwel bijna 8 uur, aan werkzaamheden verricht met betrekking tot de hoorzitting. Uitgaande van een forfaitaire kostenvergoeding van€ 2.440, zou het tariefvoor de gemachtigde € 315 (incl. btw) per uur hebben bedragen.
16. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of voornoemde forfaitaire vergoeding de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. In het onderhavige geval is bijstand verleend op basis van een ‘no cure no pay’-afspraak, die inhoudt dat belanghebbende een vergoeding voor de werkzaamheden van de gemachtigde verschuldigd is, waarvan de hoogte afhankelijk is van de door de heffingsambtenaar te betalen vergoeding. Bij een dergelijke afspraak zullen de door belanghebbende te maken kosten per definitie (nagenoeg) gelijk zijn aan de toegekende proceskostenvergoeding, zodat de door belanghebbende te maken kosten zich niet ervoor lenen om als maatstaf te dienen voor voornoemde beoordeling.
17. Gelet daarop kiest de rechtbank ervoor om de ‘in redelijkheid gemaakte kosten’ te bepalen op een maximaal bedrag per uur. Gezien de aard van de werkzaamheden – rechtsbijstand verlenen op een hoorzitting in de bezwaarfase van een WOZ-procedure ter zake van een woning – acht de rechtbank een uurtarief van € 250 (incl. btw) of hoger een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat terughoudendheid is geboden bij de toepassing van artikel 2, derde lid, Bpb en dat een lagere maatstaf ertoe zou leiden dat bij een tijdsbesteding van minder dan ongeveer één uur in een enkelvoudige zaak sprake zou zijn van een disproportionele forfaitaire vergoeding (van thans € 246), en daarmee van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, Bpb.
18. Uitgaande van een forfaitaire proceskostenvergoeding voor de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden met betrekking tot de hoorzitting, zou in het onderhavige geval het uurtarief voor de gemachtigde van eiser € 315 hebben bedragen.
Nu deze vergoeding € 65 meer dan € 250 bedraagt, overtreft deze naar het oordeel van de rechtbank ver de in redelijkheid te maken kosten. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting op grond van bijzondere omstandigheden te matigen en stelt deze gelet op het aantal zaken dat gelijktijdig op de hoorzitting is behandeld, waarbij de besparing in reistijd mede in acht is genomen, vast op € 200. De totale vergoeding voor de hoorzitting bedraagt daardoor € 1.600 (€ 200 x 8 uur) wat resulteert in € 160 per zaak.
19. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van verweerder overweegt de rechtbank als volgt. Met ingang van 1 januari 2015 (Besluit van 27 oktober 2014, Staatsblad 2014, 411) is de oude samenhangregeling gewijzigd. Artikel 3, tweede lid, van het Besluit luidt sindsdien: “Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”
20. De rechtbank concludeert dat in de bezwaarfase géén sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb, zoals dat artikel sinds 1 januari 2015 luidt. Weliswaar konden tijdens de hoorzitting meerdere bezwaarschriften nagenoeg gelijktijdig worden behandeld, maar de werkzaamheden van gemachtigde konden niet nagenoeg identiek zijn, gelet op de bijzondere omstandigheden en bewijsmiddelen met betrekking tot de onroerende zaken.(zie het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:420). 21. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond verklaard.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 455,60. De hoogte van de proceskosten voor verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase heeft de rechtbank daarbij vastgesteld op € 406 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246 en de vergoeding voor de hoorzitting welke op € 160 is vastgesteld). Nu het beroep in alle ter zitting behandelde beroepen van gemachtigde enkel betrekking heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding is de rechtbank van oordeel dat er in beroep sprake is van samenhang en de beroepen als licht dienen te worden aangemerkt. De hoogte van de proceskosten voor verleende rechtsbijstand in de beroepsfase stelt de rechtbank vast op € 49,60 per zaak, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 0,5.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2016.