4.2.Bewijsoverweging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het (gehele) ten laste gelegde feit, onder verwijzing naar onder meer het beoordelingskader, zoals geschetst in rechtsoverweging 3.4.2 tot en met 3.4.4 van HR 9 januari 2001,NJ2001, 203. Onder verwijzing naar rechtbank Amsterdam 30 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0575 verzoekt de officier van justitie, nu de gebeurtenissen kort na elkaar hebben plaatsgevonden en er sprake is van een onderlinge samenhang tussen de geplaatste teksten, de uitlatingen in zijn geheel en in samenhang bezien te beoordelen. De politierechter overweegt hieromtrent als volgt.
De tekst van artikel 137c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), luidt als volgt:
Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Vaststaande feiten
Vaststaat dat verdachte onder de gebruikersnaam @ [gebruikersnaam 1] op verschillende data een achttal tekstberichten, zogenoemde tweets, op internet heeft geplaatst. Deze tweets bevatten de inhoud zoals op de tenlastelegging vermeld. Verdachte had de opzet de inhoud van deze tweets openbaar te maken, getuige zijn verklaring dat via twitter (hetgeen een openbaar medium is) standpunten worden uitgewisseld. Verdachte heeft via zijn twitteraccount @ [gebruikersnaam 1] zijn standpunten kenbaar gemaakt.
Toetsingskader
Ten aanzien van deze tweets moet worden beoordeeld of zij beledigend zijn over een groep mensen wegens – in dit geval – hun godsdienst; met andere woorden wordt door deze openbare schriftelijke uitlatingen een negatief beeld geschept over de betreffende groep wegens hun godsdienst.
De politierechter hanteert daarbij het navolgende toetsingskader: zijn de diverse uitlatingen
op zichzelf beledigend, en zo ja;
neemt de context waarin zij zijn geplaatst het beledigend karakter weg, en indien dat het geval is;
zijn de uitlatingen onnodig grievend.
Tweets in dit geval afzonderlijk beoordelen
In tegenstelling tot de officier van justitie, zal de politierechter deze tweets niet alle in zijn geheel en in onderlinge samenhang beoordelen, maar per tweet afzonderlijk.
De politierechter is van oordeel dat de onderhavige situatie een andere is dan de situatie zoals die zich voordeed in de zaak waarover rechtbank Amsterdam op 30 januari 2013 vonnis geeft gewezen. In laatstgenoemde zaak ging het om zes tweets die allemaal het onderwerp ‘afkeer van homoseksuelen’ hadden en geplaatst waren in een tijdsbestek van ongeveer 30 minuten en die vrijwel allemaal een relatie leggen met de dan komende gay pride in de grachten van Amsterdam.
De door verdachte geplaatste tweets zijn geplaatst op verschillende data, over een langere periode verspreid, met soms lange tussenpozen (tot enkele maanden) en zijn blijkens hun inhoud niet altijd opvolgend op elkaar geplaatst. De tweets zijn bovendien verschillend qua inhoud en lijken - blijkens de in de tweets aangehaalde links - reacties op verschillende (nieuws)berichten.
Stap 1: Beledigend?
De politierechter overweegt dat ten aanzien van de tweets van 21 oktober 2011, 22 juli 2012, 25 juli 2012 voor zover inhoudende "@ [gebruikersnaam 6] is de zoveelste zionistische hoer die in de #Volkskrant haar Joodsche agenda en moslimhaat etaleert: [link]" en 26 juli 2012 niet kan worden bewezen dat verdachte zich daarmee opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun godsdienst.
Wat betreft de tweet over @ [gebruikersnaam 6] ziet deze immers op één enkele persoon en niet op een groep mensen. Wat betreft de overige tweets laat verdachte zich met name uit over onder meer zionisten, Israël en/of de Joodse agenda. Hoewel deze tweets niet allemaal geheel zijn ontdaan van beledigend taalgebruik, zien deze op politieke vraagstukken en groeperingen. Het zionisme is een nationale beweging en ideologie en niet een groep mensen die wordt onderscheiden wegens ras, godsdienst, levensovertuiging of een van de andere in artikel 137c Sr opgesomde kenmerken. Met Israël en de Joodse agenda wordt binnen de context van de gehele tweet als zodanig telkens eerder gerefereerd aan de staat Israël en de nationaliteit van de mensen wonend in die staat, dan aan de godsdienst. Dit zijn geen gronden die zijn opgenomen in artikel 137c Sr. Derhalve kan ten aanzien van deze tweets niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde groepsbelediging en zal de politierechter verdachte daarvan partieel vrijspreken.
Ten aanzien van de overige tweets ligt dit anders. Verdachte spreekt in deze tweets over “zionisten(zwijnen)” en bezigt termen als “Joods geteisem”, “Likudniks”, “gevaarlijk rotvolk”, “barbaarse Joodse”, “Half Israël” en “Joodse lobbyisten”, waarbij hij telkens in dezelfde tweet een directe link legt naar termen als “1000 kuub gas”, “De Duitsers”, “in kampen op te sluiten en te laten sterven als zwerfhonden”, “sterfkampen” of “Westerbork”.
Door binnen deze tweets zich aldus te richten op joden als groep mensen met een gezamenlijke godsdienst en te verwijzen naar de wijze waarop veel mensen van deze groep in de Tweede Wereldoorlog wegens dit gezamenlijke kenmerk werden vermoord, zijn de tweets naar hun bewoordingen in onderlinge samenhang bezien beledigend over de joden als groep (vgl. politierechter Utrecht 6 juli 1988, ECLI:NL:RBUTR:1988:AB9469, Rechtspraak Rassendiscriminatie (RR) 189). Stap 2: Maatschappelijke context?
Verdachte heeft in zijn verhoor ten overstaan van de politie verklaard dat hij – zakelijk weergegeven – deze uitlatingen heeft gedaan om reacties te ontlokken en dus als onderdeel van een maatschappelijk debat. De politierechter begrijpt de verklaring van verdachte aldus dat hij een beroep doet op de vrijheid van meningsuiting en dat dit belang zwaarder moet wegen en de strafbaarheid van de uitlating wegneemt.
De politierechter is van oordeel dat bij openbare tweets als de onderhavige, waarin wordt gereageerd op nieuwsberichten en op andere twitteraars, er sprake kan zijn van een maatschappelijk debat. In deze zaak gaat het om het maatschappelijk debat tussen burgers op Twitter. In deze context zal een uitlating sneller als grievend worden beschouwd dan bijvoorbeeld in een zuiver politiek debat; er is minder ruimte voor het maken van schokkende, kwetsende en prikkelende opmerkingen en de grens van het toelaatbare is sneller bereikt.
Verdachte verwijst in zijn uitlatingen naar de holocaust en de Tweede Wereldoorlog en gebruikt daarnaast scheldwoorden als ‘rotvolk’ en ‘barbaars’. De politierechter is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte zich door deze woorden onnodig grievend heeft uitgelaten over de groep joodse mensen wegens hun godsdienst. Verdachte nodigt zijn gesprekspartners bovendien niet uit om met hem een constructief debat aan te gaan. Hij geeft slechts zijn mening op een beledigende en onnodig kwetsende manier. Gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad kan deze mening niet meer worden gezien als een functionele bijdrage aan het maatschappelijk debat.
De context waarbinnen verdachte de uitlatingen heeft gedaan, ontneemt dan ook niet het beledigende karakter daaraan.
Stap 3: Onnodig grievend?
Aan de derde stap van het hierboven geschetste beoordelingskader wordt hierdoor niet toegekomen.
Opzet
Door zijn standpunten op twitter te plaatsen, heeft verdachte willens en wetens het risico aanvaard dat zijn uitlatingen een negatief beeld over joden zouden oproepen. Dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het beledigende karakter van zijn opmerkingen blijkt niet alleen uit zijn verhoor, waarin hij zegt dat hij op deze manier zijn standpunten heeft weergegeven en dat hij achter zijn uitlatingen staat, maar dat ze in sommige gevallen inderdaad wel erg grof zijn, maar tevens uit zijn woordkeus die per definitie negatieve, beledigende associaties oproept.
Conclusie
De politierechter is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich in het openbaar, bij geschrit, te weten in vijf tweets, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun godsdienst.
De politierechter komt aldus tot de volgende bewezenverklaring.