ECLI:NL:HR:2009:BK0898

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00781
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en gebruik verklaring verdachte als bewijs

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van de Rechtbank te Roermond, sector Kanton, in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1961. De verdachte heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die niet heeft beslist op het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) en het beroep op rechtsdwaling. De Hoge Raad oordeelt dat de kantonrechter het verweer op niet-ontvankelijkheid niet had kunnen toewijzen, omdat de gronden daarvoor niet voldoende waren onderbouwd. De verdachte had enkel een beroep gedaan op 'dwaling', zonder aan te tonen dat hij in een verontschuldigbare onbewustheid verkeerde over de ongeoorloofdheid van zijn handelen.

Daarnaast is er een discussie over het gebruik van de verklaring van de verdachte als bewijs. De Hoge Raad stelt vast dat in het proces-verbaal van de terechtzitting geen verklaring van de verdachte is opgenomen, wat betekent dat de aantekening van het mondeling vonnis in dit opzicht een misslag bevat. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, omdat de kantonrechter niet verplicht was om op alle verweren een beslissing te geven, en de aangevoerde gronden niet voldoende zijn om de uitspraak te vernietigen.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt de beslissing van de kantonrechter, waarbij de rechtsvragen niet nopen tot verdere motivering in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Uitspraak

8 december 2009
Strafkamer
nr. 08/00781
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Rechtbank te Roermond, sector Kanton, locatie Venlo, van 14 februari 2008, nummer 04/401736-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
1.3. Voorts is bij de Hoge Raad nog ingekomen een schrijven van de raadsman van 24 november 2009.
2. Beoordeling van het vierde en het vijfde middel
2.1. De middelen klagen dat de Kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist op het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging en op het beroep op rechtsdwaling.
2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting is aldaar namens de verdachte het volgende aangevoerd:
"Het Openbaar ministerie is niet ontvankelijk. Verliefde stellen liggen ook in het gras, en er wordt op het grasveld gevoetbald. Het proces-verbaal is niet ten spoedigste opgemaakt. Dat is pas een halfjaar na de datum van het delict. Subsidiair is het dwaling. Iedereen ligt en loopt over het gras dus mijn cliënt mag dat ook. Witjes van de bekeuring is geen wettig bewijs. Op een maandag mag het wel en op een dinsdag niet. Dat kan niet."
2.3. De Kantonrechter heeft verzuimd op het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepaaldelijk een beslissing te geven. Het vierde middel klaagt daarover terecht. Tot cassatie behoeft dat evenwel niet te leiden. De Kantonrechter had het verweer immers slechts kunnen verwerpen, omdat hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd niet kan leiden tot het oordeel dat - naar in de toelichting op het middel wordt betoogd - te dezen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
2.4. Hetgeen subsidiair is aangevoerd, is door de Kantonrechter klaarblijkelijk niet opgevat als een verweer waarop ingevolge art. 358, derde lid, in verbinding met art. 359, tweede lid, Sv bepaaldelijk een met redenen omklede beslissing dient te worden gegeven. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk reeds omdat namens de verdachte slechts beroep is gedaan op "dwaling" doch niet is betoogd dat hij heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging (vgl. HR 23 mei 1995, NJ 1995, 631), waarvan sprake kan zijn indien hij is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat hij in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen (vgl. HR 13 december 1960, NJ 1961, 416).
2.5. De middelen falen.
3. Beoordeling van het zesde middel
3.1. Het middel klaagt over het gebruik van de verklaring van de verdachte voor het bewijs.
3.2. De aantekening van het mondeling vonnis van de kantonrechter houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
De ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte.
De inhoud van het proces-verbaal dossiernummer 22.02.2007.1752.2658;
(...)"
3.3. In het proces-verbaal van de terechtzitting is niet een aldaar door de verdachte afgelegde verklaring weergegeven, zodat aangenomen moet worden dat evenvermeld onderdeel van de aantekening van het mondeling vonnis in zoverre steunt op een misslag.
3.4. Het middel kan niet tot cassatie leiden omdat ingevolge art. 3 onder d van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) in de aantekening van het mondeling vonnis voor de inhoud van de bewijsmiddelen mag worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken, zoals hier het nader genoemde proces-verbaal. Dat proces-verbaal, dat is opgemaakt ter zake van de vermoedelijke overtreding van art. 2.39, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening der Gemeente Venlo (Het is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden), houdt - voor zover hier van belang - in:
- als relaas van de opsporingsambtenaar met betrekking tot diens waarnemingen en bevindingen:
"Verdachte zat in het struikgewas in het Julianapark te Venlo achter het museum "Bommel van Dam". Het Julianapark te Venlo is een voor het publiek toegankelijk park en in onderhoud bij de gemeente Venlo.
Uitzonderingsbepalingen waren niet van toepassing."
- als verklaring van de verdachte:
"Ik ga al weg."
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 december 2009.