ECLI:NL:RBDHA:2014:11139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
12/28811 en 12/28809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tamils uit Sri Lanka en de beoordeling van risicofactoren bij terugkeer

In deze zaak gaat het om de asielaanvragen van twee Sri Lankaanse Tamils, die eerder asiel hebben aangevraagd en wiens aanvragen zijn afgewezen. De rechtbank heeft de aanvragen opnieuw beoordeeld na de melding van mishandeling in het ambtsbericht van 2013, dat als nieuw feit werd beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de melding van mishandeling na terugkeer een relevante wijziging van de omstandigheden vormt, die niet eerder in de beoordeling was meegenomen. De rechtbank stelt vast dat de verweerder in eerdere procedures deze melding niet heeft betrokken bij de beoordeling van de risicofactoren die door eisers zijn aangevoerd. De rechtbank concludeert dat de eerdere besluiten niet kunnen standhouden, omdat de risicofactoren in onderlinge samenhang moeten worden bezien in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka. De rechtbank vernietigt de besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de asielrelaas van eisers niet aannemelijk is bevonden. De rechtbank oordeelt dat er geen verhoogd risicoprofiel is voor eisers en dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling staan van de Sri Lankaanse autoriteiten. De rechtbank wijst erop dat het aanvragen van asiel in het buitenland niet wordt gezien als oppositie tegen de staat en dat er geen bewijs is dat de autoriteiten op de hoogte zijn van de asielaanvragen van eisers. De rechtbank concludeert dat de door eisers aangevoerde risicofactoren niet leiden tot een gegronde vrees voor vervolging of schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Sri Lanka.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/28811 en 12/28809

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum 1], eiser
[eiseres],
geboren op [geboortedatum 2], eiseres
beiden van Sri Lankaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Procesverloop

Bij (afzonderlijke) besluiten van 7 september 2012 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 30 augustus 2012 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en ambtshalve besloten dat artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet op eisers van toepassing is. Tevens is aan eisers een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Bij verzoeken van 7 september 2012 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 30 oktober 2012 heeft deze rechtbank en zittingsplaats de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2013. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegen-heid te stellen te reageren op de door de rechtbank ter zitting gestelde vragen. Bij brief van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank deze vragen op schrift gesteld. Bij brief van
21 november 2013 heeft verweerder gereageerd op de vragen. Vervolgens hebben eisers op
5 december 2013 gereageerd.
Bij brief van 17 januari 2014 heeft de rechtbank de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) verzocht om inlichtingen te geven door het schriftelijk beantwoorden van vragen. De AIVD heeft bij brief van 12 februari 2014 op de vragen van de rechtbank gereageerd met het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze rechtbank en zittingsplaats heeft vervolgens - in een andere samenstelling - bepaald dat de beperking van de kennisneming van deze informatie tot uitsluitend de rechtbank gerechtvaardigd is te achten. Verweerder en de gemachtigde van eisers hebben bij brieven van respectievelijk 26 maart 2014 en 1 april 2014 medegedeeld dat zij toestemming verlenen om uitspraak te doen op grondslag van de informatie welke de rechtbank verkregen heeft van de AIVD.
Bij brieven van respectievelijk 9 april 2014 en 13 april 2014 hebben verweerder en de gemachtigde van eisers de rechtbank toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt vast dat het in de onderhavige procedures, met uitzondering van de in de onderhavige besluiten opgelegde inreisverboden, de beoordeling betreft van materieel vergelijkbare besluiten.
Uit het dossier blijkt dat eisers al eerder, op 6 maart 2001, een aanvraag hebben gedaan om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Bij uitspraak van 20 februari 2003 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, de door eisers ingestelde beroepen, gericht tegen de besluiten van 3 juli 2001, ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen geen hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). Op
31 december 2009 hebben eisers opnieuw aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij uitspraak van 15 mei 2012 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, de beroepen, gericht tegen de besluiten van 22 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.
Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandig-heden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst.
3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van
19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland, ECLI:NL:XX:1998:AG8817) voordoen.
4.
Gelet op dit beoordelingskader moet de rechtbank beoordelen of aan de huidige aanvragen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
5.
Eisers stellen opnieuw een asielaanvraag te hebben ingediend omdat zij nooit zullen kunnen terugkeren naar Sri Lanka. Zij vrezen bij terugkomst meteen te worden gearresteerd en gedood door de politie. Eisers hebben aan hun (herhaalde) aanvragen tevens ten grondslag gelegd dat het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2012/10 voor hen een relevante wijziging van het recht oplevert. Voorts is volgens eiser de situatie voor terugkerende asielzoekers sinds de eerdere afwijzende besluiten verslechterd.
Eisers hebben ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag de volgende stukken overgelegd dan wel daarnaar verwezen:
1.
een film en fotomateriaal van een demonstratie van Tamils in Nederland, gehouden in mei 2009, op internet (www.youtube.com) geplaatst (ge-upload) op 21 mei 2009;
2.
het ambtsbericht van augustus 2009;
3.
een rapport van de KLPD van maart 2011, getiteld “Rapportage ten aanzien van het verstrekken van subsidies en het verlenen van vergunningen aan L.T.T.E. gerelateerde organisaties”;
4.
het stuk ‘Responses to information request’ van 22 augustus 2011 van het Immigration and Refugee Board of Canada;
5.
een rapport van de Schweizerischen Flüchtlingshilfe van 22 september 2011, getiteld “Sri Lanka: Situation für aus dem Norden oder Osten stammende Tamilinnen in Colombo und für Rückkehrerinnen nach Sri Lanka”;
6.
een rapport van Freedom from Torture van 7 november 2011, getiteld “Out of the Silence: New Evidence of ongoing Torture in Sri Lanka, 2009-2011”;
7.
een rapport van Amnesty International van maart 2012, getiteld “Locked Away. Sri Lanka’s Security Detainees”;
8.
een rapport van de International Crisis Group van 16 maart 2012, getiteld “Sri Lanka’s North II: Rebuilding under the Military”;
9.
een artikel van TamilNet van 28 april 2012, getiteld “UK deportee killed while Tamil Nadu returnees arrested in Trincomalee”;
10.
een rapport van Tamils Against Genocide van mei 2012, getiteld “Treatment of failed
asylum seekers: An overview of the persecution faced by failed asylum seekers retu
to Sri Lanka”;
11.
een motie van het Britse parlement van 23 mei 2012 over de deportatie van Tamils;
12.
een bericht van Human Rights Watch van 29 mei 2012, getiteld “UK: Suspend
Deportations of Tamils to Sri Lanka ”;
13.
een bericht van de Independent van 31 mei 2012 en van 1 juni 2012;
14.
een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, van 6 juni 2012 (Awb 12/18112);
15.
een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, van 19 juni 2012 (Awb 12/19952);
16.
een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Arnhem, van 22 juni 2012 (Awb 12/17918 en 12/17917);
17.
een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, van 10 juli 2012 (Awb 12/19928);
18.
een rapport van Human Rights Watch van 1 augustus 2012, getiteld “Sri Lankan deportees allegedly tortured on return from the UK and other countries”;
19.
een brief van Human Rights Watch van 7 augustus 2012 aan de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, inclusief bijlage betreffende teruggekeerde Tamils (Sri Lankan deportees allegedly tortured on return from the United Kingdom and other countries);
20.
de vragen aan de Minister op Kamervragen omtrent twee uitzettingen door Nederland naar Sri Lanka van 28 augustus 2012;
21.
de zaak Paramananthan;
22.
een rapport van Freedom from Torture van 13 september 2012, getiteld “Sri Lankan Tamils tortured on return from the UK”;
23.
een rapport van Tamils against Genocide van 16 september 2012, getiteld “Returnees at risk: detention and Torture in Sri Lanka”;
24.
een artikel uit The Sydney Morning Herald van 29 september 2012, getiteld “Lure of good life dashed on Nauru’s shores”;
25.
een rapport van Human Rights Watch van 25 oktober 2012, getiteld “UK Halts deportations of some Tamil asylum seekers”;
26.
een rapport van de Schweizerischen Flüchtlingshilfe, getiteld “Sri Lanka: Aktuelle Situation” van 15 november 2012;
27.
foto’s van eiser tijdens de Heldendag op 27 november 2012;
28.
de ‘Eligibility Guidelines For Assessing The International Protection Needs Of Asylum Seekers From Sri Lanka’ van december 2012 van de United Nations High Commissioner for Refugees;
29.
een onderzoek van het Openbaar Ministerie van 17 januari 2013 naar de viering van de Heldendag Tamil Tijgers;
30.
het antwoord op het verzoek om informatie van Freedom from Torture aan UK Border Agency van 6 februari 2013;
31.
een rapport van de Immigration and Refugee Board of Canada, getiteld “Sri Lanka: treatment of Tamil returnees to Sri Lanka” van 12 februari 2013;
32.
een rapport van Human Rights Watch van 26 februari 2013, getiteld “We Will Teach You a Lesson”;
33.
een rapport van Tamils Against Genocide van 26 februari 2013, getiteld “How many cases of torture of Tamils returning to Sri Lanka from the UK do we know of?”;
34.
een rapport van Tamils Against Genocide van 13 maart 2013, getiteld “Activist Intimidation Surveillance and Intimidation of Tamil Diaspora Activists and their Supporters”;
35.
een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 april 2013 (Awb 12/26942);
36.
een rapport van Amnesty International van 30 april 2013, getiteld “Assault on dissent”
37.
het ambtsbericht van juni 2013;
38.
een bericht van Foreign & Commonwealth Office van 30 juni 2013, getiteld ”Human Rights and Democracy, Country Updates, Sri Lanka” over het monitoren van sociale media;
39.
een uitspraak van het Upper Tribunal IAC AA/12647/2011, GJ and Others (post-civil war: returnees) Sri Lanka CG (2013) UKUT 319 (IAC) van 5 juli 2013;
40.
appendix en bijlagen bij de uitspraak van de Upper Tribunal van dr. David Rampton, dr. Chris Smith, ms. Charu Lata Hogg en professor Anthony Good van 5 juli 2013;
41.
een rapport van de Schweizerischen Flüchtlingshilfe van 13 augustus 2013, getiteld ”Sri Lanka – Exilpolitische Aktivitäten – Auskunft”;
42.
een artikel in Tages Woche van 2 september 2013, getiteld “Tamilen werden vörlaufig nicht nach Sri Lanka zurückgeschafft”;
43.
een rapport van de Federal Office for Migration van 4 september 2013, getiteld “Federal Office for Migration temporarily suspends repatriation to Sri Lanka”;
44.
melding van gemachtigde van eiser bij de AIVD en bij de IND van spionage door inspecteurs van de Criminal Investigation Department en de ambassade in Nederland.
6.
De rechtbank stelt vast dat in eerdere procedures van eisers geoordeeld is dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling staan van de Sri Lankaanse autoriteiten vanwege al dan niet vermeende banden met de militante Tamil beweging Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE).
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers het beroep voor zover dat ziet op de medische situatie van eisers ingetrokken.
7.
Met betrekking tot het betoog van eisers dat met het beleid zoals neergelegd in WBV 2012/10 sprake is van een wijziging van voor eiser relevant recht, overweegt de rechtbank als volgt.
In de toelichting bij WBV 2012/10 is het volgende opgenomen:
“De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in oktober 2011 een algemeen ambtsbericht over Sri Lanka uitgebracht. Het ambtsbericht beslaat de periode van juli 2010 tot en met juni 2011. In dit wijzigingsbesluit zijn enkele actualiseringen als gevolg van het ambtsbericht opgenomen. Voorts is aanleiding gezien om een aantal overwegingen van het EHRM in haar vijf uitspraken van 20 januari 2011, (N.S. t. Denemarken, nr 58359/08, T.N. t. Denemarken, nr. 20594/08, P.K. t. Denemarken, nr 54705/08, S.S. e.a. t. Denemarken, nr. 54703/08 en T.N. t. Denemarken, nr. 36517/08) en van 17 juli 2008 (NA t. Verenigd Koninkrijk, nr 5904/07) nadrukkelijker in dit wijzigingsbesluit op te nemen dan dit in het vorig wijzigingsbesluit het geval was. Hiermee wordt de bestaande praktijk verduidelijkt dat de overwegingen van het EHRM worden betrokken bij de beoordeling of er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM. In deze uitspraken geeft het EHRM weer op welke wijze een beroep op artikel 3 EVRM voor een Tamil bij terugkeer naar Sri Lanka dient te worden beoordeeld. Het EHRM bepaalt dat de vreemdeling aannemelijk dient te maken dat hij of zij zodanig in de belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten dat er bij zijn of haar terugkeer een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM. Het EHRM benoemt hierbij een aantal risicofactoren die mede kunnen bepalen of sprake is van een reëel risico.”
Uit deze toelichting is af te leiden dat verweerder met WBV 2012/10 niet heeft beoogd nieuw beleid vast te stellen, maar het bestaande beleid te verduidelijken. Van een voor eiser relevante wijziging van recht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake, zodat het in het WBV 2012/10 neergelegde beleid geen nieuw feit of gewijzigde omstandigheid is.
8.
De in de opsomming onder 1 en 2 genoemde documenten dateren van vóór het besluit in de vorige procedure zodat eisers deze stukken aan die aanvraag ten grondslag had kunnen en moeten leggen. Deze documenten leveren aldus geen rechtens relevant nieuw feit of gewijzigde omstandigheid op.
9.
Met betrekking tot de in de opsomming onder 3, 4 en 5 genoemde documenten stelt de rechtbank vast dat eisers deze documenten reeds in de vorige procedure hebben ingebracht en dat de rechtbank deze documenten ook betrokken heeft in de uitspraak. Gelet hierop kunnen deze documenten niet beschouwd worden als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.
Voorts zijn de door eisers overgelegde foto’s van de Heldendag op 27 november 2012 (hiervoor genoemd onder 26) niet aan te merken als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Uit deze foto’s kan niet zonder meer worden afgeleid dat eiser de persoon is die op deze foto’s is afgebeeld en ook al zou eiser de persoon zijn die op deze foto’s is afgebeeld, daarmee is nog niet aannemelijk gemaakt dat de Srilankaanse autoriteiten van deze foto’s op de hoogte zijn waardoor eisers bij terugkeer zouden hebben te vrezen. Ook de stelling van eisers dat zij niet in het bezit zijn van identiteitskaarten en dat zij familieleden hebben met banden met de LTTE, zijn niet te kwalificeren als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, nu eisers deze (risico)factoren reeds in de vorige asielprocedures naar voren hebben gebracht, dan wel naar voren hadden kunnen brengen.
11.
Evenmin kunnen de door eisers genoemde uitspraken worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Jurisprudentie kan immers niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt.
12.
De melding (hiervoor genoemd onder 44) van de gemachtigde van eiser bij de AIVD en bij verweerder van een geïnfiltreerde CID-agent die informatie over in Nederland verblijvende Sri Lankanen zou verstrekken aan de Sri Lankaanse autoriteiten, kan ook niet worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid nu de rechtbank niet gebleken is dat van spionage hier te lande sprake is.
13.
Ten aanzien van de overige stukken die door eisers zijn overgelegd dan wel waarnaar eisers hebben verwezen om hun stelling dat de situatie in Sri Lanka verslechterd is nader te onderbouwen, overweegt de rechtbank als volgt.
14.
Bij uitspraak van 9 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:115, heeft de AbRS - samengevat weergegeven - overwogen dat de situatie in Sri Lanka ten opzichte van de situatie ten tijde van het eerdere besluit in die zaak (van 10 december 2009) niet zodanig is verslechterd dat iedere Tamil die een lange periode buiten Sri Lanka heeft verbleven en hier een asielaanvraag heeft ingediend, bij terugkeer reeds om die reden negatief in de belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten komt te staan, zodat op voorhand is uitgesloten dat de in die zaak overlegde documenten kunnen afdoen aan eerdere besluitvorming en daarom niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheden kan worden aangemerkt. Deze uitspraak is bevestigd door de AbRS in een uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1605, een uitspraak van 21 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1698, een uitspraak van 5 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2315, een uitspraak van 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:833 en een uitspraak van 20 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2351.
Nu de aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegde, onder rechtsoverweging
13
genoemde, stukken door de AbRS in bovenvermelde uitspraken niet aangemerkt zijn als nieuw gebleken feiten en omstandigheden, dan wel deze stukken geen wezenlijk ander beeld geven van de veiligheidssituatie dan de stukken die de AbRS heeft beoordeeld, ziet de rechtbank geen aanleiding om in onderhavige procedure hieromtrent anders te oordelen.
15.
De rechtbank stelt echter wel vast dat in het laatste ambtsbericht, anders dan in de voorafgaande ambtsberichten, melding wordt gemaakt van mishandeling na terugkeer.
In het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van juni 2010 is op pagina 69/70 vermeld:
“Na aankomst op het vliegveld worden de meeste repatrianten gecontroleerd door de Sri Lankaanse immigratiemedewerkers. Voor zover bekend wordt bij de inreiscontrole geen onderscheid gemaakt naar afkomst. Er worden volgens een bron wel vragen gesteld in verband met voormalige LTTE betrokkenheid. Als er twijfel bestaat over de identiteit van de betrokken persoon, dan wordt deze door de Immigratiedienst doorverwezen naar de CID. Ook wordt soms bij het National Intelligence Bureau (NIB) gecontroleerd of de betrokken persoon voorkomt in de registers. Bij de CID ondergaan de repatrianten een identiteitsonderzoek waarbij de personalia van betrokkene worden onderzocht en wordt nagegaan of de desbetreffende repatriant in het verleden betrokken is geweest bij criminele activiteiten. Deze controle kan meer dan 24 uur duren. Afhankelijk van de situatie wordt de repatriant daarna doorverwezen naar de State Intelligence Service (SIS) en/of de Terrorist Investigation Departement (TID) voor ondervraging. Repatrianten die betrokken zijn geweest bij criminele activiteiten en zij die banden hebben met de LTTE, worden verder ondervraagd of vastgehouden. Daarbij wordt ook gelet op een eventueel eerder illegaal vertrek uit Sri Lanka en betrokkenheid bij de media of bij NGO’s. Tamils uit het noorden en oosten worden hierbij nauwkeuriger ondervraagd dan andere personen. De geautomatiseerde databases van de CID, NIB en de Immigration and Emigration Department zijn met elkaar verbonden. Sinds 2001 mag het merendeel van de repatrianten na controle van de identiteitsgegevens het vliegveld verlaten. Een repatriant kan zich in beginsel direct na aankomst in Sri Lanka identificeren met een laissez-passer of een nationale identiteitskaart. Acceptatie van andere documenten is bij een controle afhankelijk van de controlerende autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat terugkerende Sri Lankanen negatief in de belangstelling staan van de Sri Lankaanse autoriteiten. Het aanvragen van asiel in het buitenland wordt niet gezien als oppositie tegen de staat. Bij terugkeer worden voor zover bekend geen maatregelen genomen tegen afgewezen asielzoekers. De mogelijkheid bestaat dat ze kort worden ondervraagd, maar er is geen aanwijzing dat ze worden mishandeld vanwege hun verblijf in het buitenland.”
In het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van februari 2011 is op pagina 62/63 vermeld:
“Na aankomst op het vliegveld worden de meeste repatrianten gecontroleerd door de Sri Lankaanse immigratiemedewerkers. Voor zover bekend wordt bij de inreiscontrole geen onderscheid gemaakt naar afkomst. Er worden volgens een bron wel vragen gesteld in verband met voormalige LTTE betrokkenheid. Als er twijfel bestaat over de identiteit van de betrokken persoon, dan wordt deze door de Immigratiedienst doorverwezen naar de CID. Ook wordt soms bij het National Intelligence Bureau (NIB) gecontroleerd of betrokken persoon voorkomt in de registers. Bij de CID ondergaan de repatrianten een identiteitsonderzoek waarbij de personalia van betrokkene worden onderzocht en wordt nagegaan of de desbetreffende repatriant in het verleden betrokken is geweest bij criminele activiteiten. Deze controle kan meer dan 24 uur duren. Ook worden er foto’s genomen en vingerafdrukken gemaakt. Afhankelijk van de situatie wordt de repatriant daarna doorverwezen naar de State Intelligence Service (SIS) en/of de Terrorist Investigation Departement (TID) voor ondervraging. Repatrianten die betrokken zijn geweest bij criminele activiteiten en zij die banden hebben met de LTTE, worden verder ondervraagd of vastgehouden. Daarbij wordt ook gelet op een eventueel eerder illegaal vertrek uit Sri Lanka en betrokkenheid bij de media of bij NGO’s. Tamils uit het noorden en oosten worden hierbij nauwkeuriger ondervraagd dan andere personen. Sinds begin 2010 zouden de CID-procedures voor het vasthouden van repatrianten echter minder streng worden toegepast.”
Tot slot is in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van juni 2013 is op pagina 62 vermeld:
“Personen die gedwongen terugkeren met een nooddocument werden doorgaans ondervraagd door de douaneautoriteiten, de CID, de TID en de SIS (State Intelligent Service). Volgens een bron zou verificatie van hun identiteit langer kunnen duren, er wordt onder andere gebeld naar het lokale politiebureau. Ook zou worden gecontroleerd of een repatriant op de zwarte lijst staat (betrokkenheid bij de LTTE) of op de lijst van gezochte personen (voor een misdaad) en inderdaad in het bezit is van de Sri Lankaanse nationaliteit. De procedure van het Department of Immigration and Emigration (DIE) op het vliegveld zou voor alle repatrianten hetzelfde zijn geweest aldus de Canadian High Commission in Colombo. De BHC, die wordt geciteerd in een UKBA-rapport, geeft echter aan dat de autoriteiten niet elk individu consequent op dezelfde wijze behandelden en dat sommigen bijvoorbeeld niet werden geïdentificeerd. Eenmaal terug in hun dorpen zouden repatrianten worden gecontroleerd door het Criminal Intelligence Department (CID), onder andere door bezoeken van het CID bij de vluchteling thuis, aldus een bron.
Berichten van mishandeling na terugkeer.
Er waren tijdens de verslagperiode meldingen van mishandeling van repatrianten. Met name repatrianten met (vermeende) banden met Tamil Tijgers zouden bij terugkeer gevaar lopen en Tamils die in het buitenland politiek actief zijn tegen het Sri Lankaanse overheidsbeleid. Volgens de in het UKBA-rapport geciteerde BHC zou de Sri Lankaanse overheid openlijk hebben toegegeven lichamelijk onderzoek te hebben gebruikt om te verifiëren of verdachten een militaire training hadden ondergaan. Men zou aanwijzingen hebben gezocht dat een verdachte betrokken was bij gevechten en/of een militaire opleiding.”
De rechtbank is van oordeel dat het ambtsbericht van 2013 op grond van artikel 83 van de Vw 2000 kan worden betrokken bij de beoordeling maar dat vervolgens wel beoordeeld dient te worden of het stuk een nieuw feit of veranderde omstandigheid is.
In het (destijds geldende) landgebonden asielbeleid zoals vastgelegd in de Vreemdelingen-circulaire 2000 staat dat verweerder een verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 van Srilankaanse Tamils mede beoordeelt aan de hand van de door het EHRM - de uitspraken van 20 januari 2011 (N.S. t. Denemarken (nr.58359/08) en van 17 juli 2008 (nr.25904/07) NA t. Verenigd Koninkrijk) - benoemde risicofactoren. De genoemde risicofactoren vormen geen checklist en zijn niet uitputtend bedoeld. Iedere genoemde individuele risicofactor hoeft op zich geen aanleiding te geven om er van uit te gaan dat er bij terugkeer naar Colombo sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mensen en fundamentele vrijheden (EVRM). Zij kunnen dit wel cumulatief zijn in combinatie met enkele andere risicofactoren. De door het EHRM benoemde risicofactoren moeten in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka in onderlinge samenhang worden bezien.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de vermelding van mishandeling na terugkeer in het ambtsbericht van 2013 een nieuw feit of veranderde omstandigheid op. Verweerder heeft in de vorige procedures deze melding van mishandeling na terugkeer niet betrokken bij de beoordeling van alle door eisers naar voren gebrachte risicofactoren in onderlinge samenhang bezien in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka. Immers, ten tijde van de vorige besluiten was dit gegeven voor partijen (nog) niet kenbaar. De rechtbank acht daarbij niet relevant of, zoals verweerder zonder nadere onderbouwing heeft gesteld, achteraf gezegd kan worden dat die controles eerder ook al plaatsvonden en dat de feitelijke situatie niet aantoonbaar is veranderd. Bepalend is naar het oordeel van de rechtbank dat het gesignaleerde risico bij het eerder besluit niet (kenbaar) kon worden meegewogen omdat dit risico toen nog niet gesignaleerd was.
16.
De rechtbank ziet zich, nu de melding van mishandeling na terugkeer in het ambtsbericht van 2013 nieuw is, ambtshalve gesteld voor de vraag of op voorhand is uit te sluiten dat deze melding kan afdoen aan de eerdere besluiten, de motivering daarvan en de wijze waarop het tot stand is gekomen.
17.
Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat de individuele omstandigheden in samenhang moeten worden bezien met de algemene situatie in het land van herkomst. Zoals het EHRM heeft geoordeeld, moet aannemelijk worden dat er serieuze redenen zijn om te geloven dat eisers in een dusdanige aanmerkelijke belangstelling van de autoriteiten staan in verband met de strijd tegen de LTTE, dat eisers zullen worden onderworpen aan detentie en ondervraging. De beoordelingen van de individuele omstandigheden kunnen plaatsvinden aan de hand van de eerdergenoemde risicofactoren. Hoewel deze risicofactoren afzonderlijk bezien wellicht geen risico opleveren, moeten zij gezamenlijk en in het licht van de algemene situatie worden gezien, waardoor wel degelijk sprake kan zijn van een risico.
18.
Gelet op het vorenstaande kan de melding van mishandeling in het ambtsbericht van juni 2013 afdoen aan de eerdere besluiten, de motivering daarvan en de wijze waarop het tot stand is gekomen. Zodoende is er sprake van een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
19.
In de onderhavige procedures heeft verweerder de aanvragen van eisers, ondanks de omstandigheid dat er sprake is van herhaalde aanvragen, inhoudelijk beoordeeld. Nu de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een nieuw feit dat, of een veranderde omstandigheid die, aanleiding kan geven tot een andere inhoudelijke beoordeling, kan de rechtbank de besluiten, de motivering ervan en de wijze waarop ze tot stand zijn gekomen toetsen.
20.
Volgens eisers zijn de volgende risicofactoren op hen van toepassing: eisers zijn Tamils, zij beschikken bij terugkeer niet over geldige reisdocumenten, zij hebben Sri Lanka al in 2001 verlaten en kunnen hun verblijf in het buitenland niet verklaren anders dan dat zij asiel hebben aangevraagd; eiser heeft littekens op zijn lichaam; eisers hebben familieleden wonen in Zwitserland en Groot-Brittannië; de broer van eiser, die asiel heeft verkregen in Zwitserland, was strijder voor de LTTE; de neef van eiser die vermoord is, ondersteunde de LTTE; en eisers hebben ondersteunende activiteiten verricht voor de LTTE.
21.
Nu verweerder vasthoudt aan de stelling dat hetgeen in het ambtsbericht van 2013 staat vermeld geen aanleiding vormt om de risico’s bij terugkeer voor Tamils anders in te schatten dan voorheen, betekent dat ook dat verweerder ten onrechte niet alle risicofactoren in onderlinge samenhang heeft bezien in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
22.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of het mogelijk is de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten. Daarbij zal de rechtbank in aanmerking nemen dat het onderzoek reeds geschorst is geweest en dat het aangewezen is het geschil finaal te beslechten.
23.
In het arrest van het EHRM van 30 april 2013 (Mo. P. v. Frankrijk, application no. 55787/09; www.echr.coe.int) is overwogen dat het gegeven dat iemand Tamil is en in het buitenland asiel heeft gevraagd, onvoldoende is om tot schending van artikel 3 van het EVRM te concluderen. Het EHRM overweegt dat daar pas sprake van zou kunnen zijn, als de vreemdeling aantoont dat de autoriteiten specifieke belangstelling voor hem hebben, bijvoorbeeld vanwege een strafbaar feit of omdat het een invloedrijk persoon binnen de LTTE betreft.
In de uitspraak van het Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) van het Verenigd Koninkrijk van 5 juli 2013 (GJ a.o., UKUT 319 (IAC); https://tribunalsdecisions.service.gov.uk) is ingegaan op de vraag welke risico’s Tamils lopen bij terugkeer naar Sri Lanka. Het Upper Tribunal komt op basis van uitgebreid bronnenonderzoek en het horen van deskundigen tot de conclusie dat er geen algemeen risico geldt voor een Tamil die terugkeert, maar dat dit afhankelijk is van individuele factoren. Met name Tamils die een gevaar vormen voor de stabiliteit of eenheid van Sri Lanka staan in de negatieve belangstelling van de autoriteiten. Een belangrijke aanwijzing voor die negatieve aandacht is te vinden in de activiteiten die de betreffende vreemdeling heeft verricht in de diaspora. Betrokkenheid bij separatistische activiteiten, zoals bijvoorbeeld fondsenwerving voor de LTTE, is hier een voorbeeld van.
In het geval van eisers geldt dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij behoren tot de categorie repatrianten die de aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten oproepen. Van een verhoogd risicoprofiel is in het geval van eisers geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat, nu het asielrelaas van eisers niet aannemelijk is bevonden, niet is gebleken van kenbare betrokkenheid van eisers bij de LTTE. Eisers hebben weliswaar gesteld dat familieleden wonen in Zwitserland en Groot-Brittannië, dat de broer van eiser asiel heeft verkregen in Zwitserland vanwege betrokkenheid bij de LTTE en dat de neef van eiser vermoord is, echter eisers hebben dit op geen enkele manier nader onderbouwd. Evenmin is gebleken dat de autoriteiten van Sri Lanka op de hoogte zijn van eisers asielaanvragen in Nederland. Bovendien blijkt uit het ambtsbericht van 6 juni 2013 dat het aanvragen van asiel in het buitenland niet wordt gezien als oppositie tegen de staat. Dat dit verhoogde risico zou blijken uit de omstandigheid dat eisers hebben verbleven in een land waar fondsenwerving plaatsvindt voor de LTTE, wordt niet gevolgd. Nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat eisers in de negatieve belangstelling staan vanwege separatistische activiteiten, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat Nederland, evenals Londen, aangemerkt zou moeten worden als een zogenoemde ‘diaspora hotspot’: een plaats waar separatistische activiteiten plaatsvinden. De rechtbank verwijst op dit punt naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:14533). Ten aanzien van het door eiser gestelde met betrekking tot de deelname aan de Heldendagen en de overgelegde foto’s, overweegt de rechtbank dat uit deze foto’s niet zonder meer kan worden afgeleid dat eiser de persoon is die op deze foto’s is afgebeeld en ook al zou eiser de persoon zijn die op deze foto’s is afgebeeld, daarmee nog niet aannemelijk is gemaakt dat de Srilankaanse autoriteiten van deze foto’s en eisers deelname aan de Heldendagen op de hoogte zijn waardoor eiser bij terugkeer zou hebben te vrezen.
Eisers zijn weliswaar niet in het bezit van identiteitskaarten of andere documenten en eiser heeft littekens op zijn lichaam maar het voorgaande leidt niet tot het oordeel dat de door eisers benoemde risicofactoren, in onderlinge samenhang bezien, in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka, tot de conclusie leiden dat er in het geval van eisers bij terugkeer naar hun land van herkomst sprake is van een gegronde vrees voor vervolging dan wel mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM.
24.
Ten aanzien van het inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt.
25.
Met betrekking tot de verkorting van de vertrektermijn en de opgelegde inreisverboden hebben eisers aangevoerd dat niet is onderbouwd dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Verder heeft verweerder volgens eisers niet onderbouwd waarom de maximale duur van het inreisverbod is opgelegd.
26.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen een vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
27.
Ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan verweerder bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten onder andere indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft in de voornemens, welke als ingelast in de bestreden besluiten moeten worden beschouwd, de omstandigheden genoemd waaruit blijkt dat een dergelijk risico bestaat. Eisers hebben deze omstandigheden niet weersproken. Hun enkele stelling in beroep dat geen risico bestaat dat zij zich aan het toezicht zullen onttrekken, omdat zij afhankelijk zijn van medicatie en behandeling, is niet afdoende. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en hen op basis hiervan een vertrektermijn onthouden. Gelet op het vorenstaande was verweerder in beginsel gehouden om eisers op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod op te leggen. Ten aanzien van de duur van het aan eisers opgelegde inreisverbod verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de AbRS van 15 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9112.
28.
Eisers hebben aangevoerd dat zij, in strijd met het bepaalde in artikel 4:8, eerste lid, en artikel 4:9 van de Awb, niet in de gelegenheid zijn gesteld om de individuele omstandigheden, die aanleiding kunnen geven van het opleggen van een inreisverbod af te zien, dan wel de duur ervan kunnen verkorten, in een gehoor naar voren te brengen.
Niet in geschil is dat eisers in staat zijn gesteld om bij wijze van zienswijze schriftelijk individuele omstandigheden aan te voeren. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat zij niet met gegevens of bescheiden hebben toegelicht waarom deze gelegenheid om individuele omstandigheden aan te voeren voor hen niet volstond en zij ook in persoon dienden te worden gehoord, biedt de omstandigheid dat eisers niet in persoon zijn gehoord geen grond voor het oordeel dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2013, ECLI, NL:RVS:2013:BZ86733.
29.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de nieuw te nemen besluiten slechts tot één uitkomst kunnen leiden. De rechtbank zal daarom bepalen dat overeenkomstig artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven.
30.
De rechtbank ziet aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eisers in verband met de behandeling van hun beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. De proceskosten van eisers in beroep worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op totaal € 974,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1; waarde per punt € 487,--). De beroepen van eisers zijn samenhangende zaken en worden beschouwd als één zaak als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 7 september 2012;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 974,--, te voldoen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, en mr. P.H. Banda en mr. J.F.M.J. Bouwman, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Westerbeek-Nette, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.