ECLI:NL:RBAMS:2025:935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
13-364694-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen in verband met een Europees aanhoudingsbevel, waarbij de detentieomstandigheden in Polen als schending van grondrechten worden beoordeeld

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft vastgesteld dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat van schending van zijn grondrechten als gevolg van de detentieomstandigheden in het Poolse remand regime. De rechtbank oordeelt dat, wanneer er een individueel reëel gevaar wordt vastgesteld, de beslissing over de overlevering moet worden uitgesteld. In dit geval is het evident dat er geen mogelijkheid bestaat dat een wijziging in de omstandigheden het reële gevaar binnen een redelijke termijn zal wegnemen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en geen gevolg gegeven aan het EAB, waarmee de overleveringsprocedure is beëindigd.

De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 18 november 2024 tot behandeling van het EAB, dat op 22 augustus 2024 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zitting gehouden op 22 januari 2025, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. Tijdens de behandeling is vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat er ernstige beschuldigingen tegen hem zijn geuit, waaronder oplichting en verkrachting.

De rechtbank heeft eerder in soortgelijke zaken geconcludeerd dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van grondrechten voor gedetineerden in Polen. Ondanks aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten, heeft de rechtbank geoordeeld dat deze informatie onvoldoende is om het gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de overlevering niet kan plaatsvinden, omdat het risico op schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon niet kan worden uitgesloten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-364694-24
Datum uitspraak: 5 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 18 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 augustus 2024 door
the Regional Court in Szczecin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 januari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat in Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
  • decision of the District Court in Gryfino on remand in custody dated 27ᵗʰ June 2019 - file reference II Kp 126/19;
  • decision of the District Court in Gryfino on remand in custody dated 18ᵗʰ May 2023 - file reference II Kp 106/23;
  • decision of the District Court in Gryfino on remand in custody dated 9ᵗʰ May 2023 - file reference II Kp 107/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feiten 1 (gedeeltelijk), 3 en 4 aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
oplichting;
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten;
verkrachting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 1 (gedeeltelijk) en feit 2 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer - kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 6 OLW

Gelet op hetgeen hierna onder 6.2. wordt overwogen, zal de rechtbank niet ingaan op de vraag of de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW.

6.Artikel 11 OLW

6.1.
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
6.2.
Detentieomstandigheden in het Poolseremand regime
Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar tussenuitspraken in soortgelijke zaken van 5 juni 2024 [6] en 6 juni 2024 [7] , waarin is geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
Ten aanzien van de vraag of het vastgestelde algemeen reëel gevaar ook betekent dat voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar geldt dat zijn grondrechten bij overlevering worden geschonden, heeft de rechtbank kennisgenomen van de aanvullende informatie die op verzoek van het Openbaar Ministerie door de Poolse autoriteiten is verstrekt.
Op 18 december 2024 heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak (onder verwijzing naar de hiervoor genoemde tussenuitspraken) nadere vragen gesteld aan de uitvaardigde justitiële autoriteit vanwege het algemene gevaar dat is aangenomen:
“(…) Subsequently, on 17.07.2024 and 27.08.2024 in another Polish surrender procedure the Polish authorities provided us with answers to the aforementioned questions. Please find them attached to this e-mail (Annex II and Annex III) [8] .
Subsequently, on 01.10.2024 the Court of Amsterdam ruled on the answers and considered the number of hours a detainee can spend outside of his cell each day to be insufficient (the answer to question 2). Furthermore, the Court ruled that it is unclear how long the procedure will take to obtain permission to use the telephone and to receive visitors (the answer the question 4), which the Court considers an additional aggravating factor.
Therefore, by judgment of 01.10.2024 (Annex IV), the Court of Amsterdam refused the surrender of this requested person to Poland.
II. Given the aforementioned, I would like to ask you to provide me with the following information. (…)”
Op 7 januari 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“The Regional Court in Szczecin, (…) in answer to the letter of 18.12.2024 and 3.01.2025 concerning [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1994, kindly informs, that the answer in an exhaustive manner is contained in the letter of the Deputy Regional Public ProsecutorinPoznan (…) enclosed to the letter of the Netherlandian side of the 17th July 2024. [9]
Op 8 januari 2025 heeft het Openbaar Ministerie de volgende mail aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gestuurd:
“(…) I would like to emphasize that an earlier surrender to your authorities was refused,because the information provided on 17/07/2024 was deemedinsufficientby the Court of Amsterdam. Therefore, I would like to request additional information. (…)”
Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens in deze mail dezelfde vragen uiteengezet als in de eerdere mail van 18 december 2024 en nogmaals het volgende voorgehouden:
“(…)Therefore, by judgment of 01.10.2024 (Annex IV), the Court of Amsterdamrefusedthe surrender of this requested person to Poland.
II. Given the aforementioned, I would like to ask you to provide me with the following
information. (…)
Op 14 januari 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“The Regional Court in Szczecin (…) sends you kindly herewith the copy of the letter of the Regional Public Prosecutor's Office in Szczecin of the 26th November 2024 and the letter of the Deputy Director of the Remand Centre in Szczecin of the 25th November 2024 together with the translation and a simultaneous information that all information contained in these letters (...) remain fully valid with reference to the requested [opgeëiste persoon] .
At the same time the Court of this place informs, that having in mind the exhaustive and multifaceted information contained in the a/m letters and the earlier information possessed by the Netherlandian side, and resulting, among other, from an equally extensive letter of the Regional Public Prosecutor's Office in Poznań of the I7th July 2024, the Court of this place is not in a position to answer more specifically the questions asked, which, however, in the opinion of the Court, the letters sent answer as precisely as possible and therefore the Court of this place asks again to take into consideration the earlier sent information in the course of the trial regarding the surrender of [opgeëiste persoon] .”
Bij brief van 25 november 2024 heeft de
Directorvan het
Detention Centre in Szczecin
aanvullende informatie verstrekt over de detentieomstandigheden in deze penitentiaire inrichting
“In response […] I inform you that the surface area of the entire penitentiary unit was established in accordance with the applicable standard contained in Article 110 (2) of the Polish Criminal Executive Code, i.e. the minimum requirement of 3m2 per person. In this penitentiary unit each ward educator, arranges cultural-educational or physical education and sport activities. All activities organized for the detainees are voluntary and everybody can take part in them. The activities are organised on the basis of a weekly schedule of culturaleducational and sport activities and their frequency depends on the number of walking groups in the residential ward and varies from 4 to 7 hours per week. […] Article 112 of the Polish Criminal Executive Code requires that detainees spend a minimum of one hour outside their cells, which is based on their guaranteed right to at least one-hour walk.”
Daarnaast heeft de
Public Prosecutorvan het
Department for Organised Crime and Corruptionbij brief van 26 november 2024 aangegeven dat de opgeëiste persoon na aankomst op het vliegveld van Warschau (en een kort verblijf in de PI aldaar) gedetineerd zal worden in het
Detention Centre in Szczecin.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de hierboven weergegeven aanvullende informatie onvoldoende is om het algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten ten aanzien van de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank heeft eerder in een andere zaak (ECLI:NL:RBAMS:2024:8209) waarin dezelfde informatie was verstrekt als in onderhavige zaak, de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW. In deze zaak is er geen aanleiding om te veronderstellen dat het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten door een wijziging van omstandigheden. De Poolse autoriteiten hebben immers, na herhaalde vragen, aangegeven dat zij niet meer informatie kunnen verstrekken dan zij eerder al hebben gedaan. Gelet daarop dient aan het EAB geen gevolg te worden gegeven en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft eveneens verzocht aan het EAB geen gevolg te geven en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 7 augustus 2024 [10] en 24 december 2024 [11] biedt de door de Poolse autoriteiten (in andere zaken) verstrekte aanvullende informatie van 17 juli 2024 en 25 en 26 november 2024 (die volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit ook voor de opgeëiste persoon geldt) geen afdoende garantie om het algemeen gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon weg te nemen.
De rechtbank stelt daarmee vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regime,als de overlevering zou worden toegestaan.
In beginsel geldt dat als de rechtbank een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon vaststelt, de beslissing over de overlevering moet worden uitgesteld. [12] Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, dient een redelijke termijn gesteld te worden als er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. Dit geldt echter niet indien evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval evident dat er geen mogelijkheid meer bestaat dat een wijziging in de omstandigheden kan optreden die het reële gevaar binnen een redelijke termijn zal wegnemen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Het Openbaar Ministerie heeft twee keer aanvullende en specifieke informatie gevraagd aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden die voor de opgeëiste persoon zullen gelden in het
remand regimein Polen. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij duidelijk aangegeven dat eerdere – in andere zaken – verstrekte informatie door de rechtbank onvoldoende is bevonden en ertoe heeft geleid dat de rechtbank de overlevering niet heeft toegestaan. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vervolgens laten weten dat zij de gestelde vragen niet specifieker kan beantwoorden dan zij al heeft gedaan.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat volstrekt onaannemelijk is dat zich binnen een redelijke termijn een wijziging van omstandigheden zal voordoen die het vastgestelde algemeen reëel gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon wegneemt.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [13]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten zullen worden geschonden en er geen mogelijkheid bestaat dat dit reële gevaar binnen een redelijke termijn alsnog kan worden uitgesloten (artikel 11, tweede lid, OLW), wordt op grond van artikel 11, vierde lid, OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, rechter,
mrs. C. Klomp en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
7.Rb. Amsterdam 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
8.Deze brieven maken geen deel uit van het procesdossier in de zaak van deze opgeëiste persoon, maar de rechtbank is ambtshalve bekend met (de inhoud van) deze brieven.
9.Zoals hierboven vermeld maakt deze brief geen deel uit van het procesdossier in deze zaak, maar is de rechtbank ambtshalve bekend met deze brief.
10.Rechtbank Amsterdam, 7 augustus 2024 (tussenuitspraak): ECLI:NL:RBAMS:2024:4912. Zie voor de einduitspraak: ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
12.Hof van Justitie van de Europese Unie 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (
13.Zie artikel 28, derde lid, OLW, zoals deze bepaling met ingang van 1 oktober 2024 luidt.