ECLI:NL:RBAMS:2024:4912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
13-007225-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een persoon aan Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel, met aandacht voor detentieomstandigheden

Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Polen. De zaak is gestart op 22 februari 2024, waarbij de opgeëiste persoon afstand deed van zijn recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft herhaaldelijk de beslistermijn verlengd en aanvullende informatie opgevraagd bij de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel met een minimale oppervlakte van 3 m² zal worden geplaatst, wat volgens de rechtbank onvoldoende is om te garanderen dat zijn grondrechten niet worden geschonden. De rechtbank heeft ook gewezen op de beperkingen van contact met de buitenwereld en de advocaat, wat mogelijk in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en zal deze binnen 60 dagen opnieuw behandelen om te onderzoeken of er wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden die de overlevering zouden kunnen rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-007225-24
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 10 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 mei 2023 door
the County Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 22 februari 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 22 februari 2024, in
aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand
gedaan van zijn recht om op zitting te worden gehoord. Hij is vertegenwoordigd door zijn
gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda.
De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De tussenuitspraak van 7 maart 2024
De rechtbank heeft op 7 maart 2024 een tussenuitspraak gewezen. [2] Daarin is het onderzoek
heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de raadsman en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen zich op een volgende zitting uit te laten over het rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT).
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [3]
De zitting van 26 maart 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 26 maart 2024, in aanwezigheid
van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht op zitting te worden gehoord. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman,
mr. S. de Goede, advocaat in Breda.
Tussenuitspraak van 5 april 2024
De rechtbank heeft op 5 april 2024 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst om via de officier van justitie vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. Bij tussenuitspraak is de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding is ook met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Raadkamers van 17 april 2024 en 3 mei 2024
De raadkamer heeft op 17 april 2024 en op 3 mei 2024 de beslistermijn verlengd met telkens 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en heeft de gevangenhouding eveneens met telkens 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 22 mei 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 22 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht op zitting te worden gehoord. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda. De beslistermijn is op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding is ook met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak van 5 juni 2024
De rechtbank heeft op 5 juni 2024 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst om via de officier van justitie vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. Bij tussenuitspraak is de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding is ook met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Raadkamer van 29 mei 2024
De raadkamer heeft op 29 mei 2024 de beslistermijn verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en heeft de gevangenhouding eveneens met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 24 juli 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 24 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht ter zitting te worden gehoord. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda.
De rechtbank heeft de beslistermijn verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en heeft de gevangenhouding met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 7 maart 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 7 maart 2024. [4] Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten en het aanhoudingsverzoek van de raadsman al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6 van de tussenuitspraak van 7 maart 2024, haar overwegingen onder punt 4 van de tussenuitspraak van
5 april 2024 en haar overwegingen onder punt 4 van de tussenuitspraak van 5 juni 2024. Ook deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Bij brief van
17 juli 2024 heeft
the Circuit Prosecutor’s officein Poznań aanvullende informatie verstrekt over de detentieomstandigheden in
remand prisonsin Polen, toegespitst op de opgeëiste persoon, en daarbij de vragen 1 tot en met 5 beantwoord.
Standpunt van de verdediging
De raadsman betoogt dat de gegeven antwoorden niet de zorgen wegnemen die het CPT heeft geuit in haar rapport. In de verstrekte aanvullende informatie van 17 juli 2024 wordt wederom niet ingegaan op de specifieke zorgen die eerder door de CPT zijn vastgesteld en waarover de rechtbank vragen heeft gesteld. De vraag hoeveel uren per dag de opgeëiste persoon bij deelname aan activiteiten buiten zijn cel zou verblijven is nog steeds niet beantwoord. Het lijkt er nog steeds op dat de opgeëiste persoon mogelijk 23 uur per dag (of meer) op zijn cel zal moeten doorbrengen. De beperkingen van het contact met de buitenwereld en de advocaat zoals die blijken uit de aanvullende informatie leveren een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) op. In haar tussenuitspraak van 5 april 2024 heeft de rechtbank aangegeven dat er geen vragen (meer) zijn over het contact tussen de gedetineerde en zijn advocaat en op dit punt is ook in de tussenuitspraak van 5 juni 2024 geen algemeen gevaar aangenomen. Uit de informatie die op 17 juli 2024 is verstrekt blijkt dat de opgeëiste persoon nog altijd voorafgaande toestemming nodig heeft om één keer per week met zijn advocaat te mogen bellen. In de praktijk komt het voor dat de advocaat niet opneemt, en de gedetineerde dan weer een week moet wachten. Hierover is nadere informatie nodig. Voor wat betreft het telefonisch contact met anderen en bezoek van familieleden, blijkt uit de antwoorden dat dit uiterst beperkt is en er steeds toestemming nodig is van ofwel de officier van justitie, ofwel van de directeur van het huis van bewaring, wat een schending van artikel 8 EVRM (
family life) oplevert. Gelet op het feit dat preventief gehechte gedetineerden vrijwel de hele dag op cel verblijven, levert de aanvullende informatie inhoudende dat de persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel 3 m² bedraagt een schending van artikel 3 EVRM op. Daarom loopt de opgeëiste persoon het risico op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarom moet de overlevering worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat met de gegeven antwoorden van 17 juli 2024 het individuele gevaar is weggenomen. De opgeëiste persoon komt – zo blijkt uit die informatie – terecht in de gevangenis (huis van bewaring) in Poznan. Aldaar heeft hij de mogelijkheid diverse cursussen te volgen, naast de gelegenheid een uur te wandelen in de
“yard”.Contact met de buitenwereld is mogelijk: bellen en bezoek kan worden toegestaan, verzoeken daartoe worden zonder vertraging beoordeeld. De opgeëiste persoon zal minimaal
3 m² tot zijn beschikking hebben in een meerpersoonscel. Dit is voldoende. De overlevering kan daarom worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. De mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [5]
In het kader van dit nadere onderzoek heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 5 juni 2024 de volgende nadere vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten:
1) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het Huis van Bewaring?
2) Zo ja, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
3) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, daaraan voorafgaand altijd toestemming zal moeten vragen?
4) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
5) Hoeveel vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) heeft de opgeëiste persoon in eenmeerpersoonscel?
Op 17 juli 2024 heeft de
Deputy Circuit Prosecutorvan het Arrondissementsparket in Poznań deze vragen als volgt beantwoord:
“Ad. 1.
(…) In accordance with Ruling (…) the Detention Facility in Poznań shall be the location for the placement of provisionally detained individuals subject to further actions to be taken by the Circuit Prosecutor's Office in Poznań (…).
While at the Detention Facility in Poznań, the provisionally detained individual shall have an opportunity to participate in classes held by the administration of the detention unit. Such culture and education-themed classed are aimed at shaping the participants’ civic and patriotic attitudes. The classes are held in accordance with a weekly schedule prepared by the detention facility officers. The schedule of the classes is made available to the detainees at their respective blocks. The participation in any such classes is voluntary and the provisionally detained individuals are free to decide themselves whether they wish to attend any such classes. The classes are mainly held at the common rooms located within each particular block of the facility, as well as at the library, workshops or any other rooms adapted particularly for that purpose.
At the present moment the following classes are held at the Detention Facility in Poznań:
-
“It May Work out”,
-
“Visual Arts in Art Therapy”,
-
“The Life of a Mill”,
-
“Healthy Body, Healthy Mind”,
-
“Social and Legal Education”,
-
“A Better Dad”,
-
“He Who Reads, Lives Two Lives”,
-
“A Step Toward a New Career”.
Moreover, there are various contests and tournaments held at the facility, which the detainees are notified of. (…)
Ad. 2.
The classes mentioned under s. 1 hereinbefore are held between 8:00 a.m. and 9:45 p.m. On average, a single class, counting from the moment the detainee leaves his cell and returns to it afterwards, lasts for one hour and thirty minutes. This time does not include at least an hour-long walk at the facility’s yard to which each detainee is eligible. This activity is realized irrespective of any classes a detainee participates in.
Taking into consideration the variety of the classes, and the fact that the participation is voluntary, we are unable to calculate the exact time each detainee spends outside the cell.
Ad. 3.
Pursuant to the provisions of the Executive Penal Code of the 6th day of June 1997 (as amended), Mr. [opgeëiste persoon] , as a provisionally detained individual, shall have the right to use, at least once a week and in accordance with the in-house rules of the Detention Facility, a prepaid telephone set to get in touch with his defense attorney, a legal representative (advocate) or legal advisor, or a representative who is neither an advocate nor a legal advisor, yet who has been approved by the Head of the European Court of Human Rights to represent Mr. [opgeëiste persoon] before said Court.
In exceptional and urgent cases, if there is a reasonable need to do so in terms of the schedule of the procedural actions to be taken. the Head of the Detention Facility shall grant a detainee his permission to use the telephone additionally (art. 217c s. 1a of the Executive Penal Code).
In any such case, it is necessary for a detainee to provide the Head of the Detention Facility, or any other competent authority at whose disposal the detainee remains, in writing with the telephone number of the person the detainee wishes to call (art. 217c s. tb of the Executive Penal Code).
This allows detainees to make numerous telephone calls, within the scope of the principle, throughout the period in which they are provisionally detained, irrespective of the authority at whose disposal the detainee remains (art. 217c s. 3a of the Executive Penal Code).
ln such cases, the Prosecutor issues a ruling in which he grants his permission for the provisionally detained individual to use a telephone set, notifies the individual of the permission, as well as notifies of the fact the individual's defense attorney and the administration of the detention unit (as per the Ruling by the Minister of Justice of the 7th day of April 2016 - the in-house rules of operation of common operational units of Prosecutor’s Offices, s. 190).
In exceptionally justified cases, particularly where a direct contact is impracticable or highly impeded, or if it results from the detainee’s current circumstances, the provisionally detained individual can call, at negotiated times, another person not being his defense attorney, somebody other than his legal representative (advocate or a legal advisor) or a person other than his representative approved by the European Court of Human Rights. Any such telephone call must be obligatorily approved by the authority at whose disposal the provisionally detained person remains - such approval must be issued in the form of a ruling; unless the authority at whose disposal the provisionally detained individual remains decides otherwise - then, the principle shall be in force until the authority at whose disposal the detainee remains is changed (art. 217c s. 1c of the Executive Penal Code).
The Prosecutor’s ruling even in such instances, is issued urgently and may authorize the detainee to numerous phone calls.
A provisionally detained individual may also be granted the right to visitation through a ruling which is to be issued by the authority at whose disposal the detainee remains. Detainees have the right to at least one visitation a mouth by their closest ones and a minor below the age of 15, yet the minor during the visitation must be accompanied by an adult being their statutory representative who is not an inmate or a detainee of by their closest one being full age as well. In the event the authorized detainee has not been granted the right to such a visitation, does not wish to or is unable to exercise this right - the visitation shall take place under the supervision of an officer or another employee of the detention facility assigned by the facility's Head (art. 217 s. 1, s. 1a and s. 1 f of the Executive Penal Code).
A ruling granting a detainee the right to visitation allows only one such visitation unless the authority at whose disposal the detainee remains decides otherwise ( art. 217 s. 1 g of the Executive Penal Code).
The Prosecutor shall then immediately issue the ruling granting the provisionally detained individual permission for a visitation.
The provisionally detained individual has the right to be in touch with his defense attorney, a legal representative (advocate) or legal advisor, or a representative who is neither an advocate nor a legal advisor, yet who bas been approved by the Head of the European Court of Human Rights to represent the detainee before said Court, white a particular other person is absent - the right includes a possibility to stay in touch through correspondence (art. 215 s. 1 of the Executive Penal Code).
The permission for a meeting with the defense attorney is possible following a ruling which is issued by the authority at whose disposal the detained individual remains, yet the obligation to obtain such a ruling is pure formality whose purpose is to observe the order within the detainee’s facility. The authority issuing the permission for a meeting with the defense attorney cannot refuse to grant the detainee this permission to see his defense attorney in the particular matter.
Ad. 4.
A refusal for a visitation or using the prepaid telephone set may be given only if there are reasonable grounds indicating that they would be used:
-
for the purpose of unlawful obstruction of the penal proceedings,
-
for the purpose of committing an offence, in particular for inciting another individual for committing an offence (art. 217 s. 1b of the Executive Penal Code).
A ruling refusing to grant the detainee the right to use the prepaid telephone set, or a ruling revoking such permission granted before, may be appealed against by the detainee through the court at whose disposal the detainee remains. Any appeal against a ruling issued by a Prosecutor shall be examined by a superior Prosecutor (art. 217c s. 4 of the Executive Penal Code).
A ruling refusing to grant the detainee the right to see his closest one may be appealed against by the detainee - any such appeal shall be examined by a superior Prosecutor (art. 217 s. 1c of the Executive Penal Code).
Appeals shall be examined immediately. The term “immediately”, as per the current case law, means “without unnecessary delay.” In other words, we are talking about a practicable time limit, having considered the circumstances of the location and the time, which shall ensure that the rights of the provisionally detained individual are not infringed upon. What is more, the dictionary of the Polish language defines the term “immediately” as “an action to be taken as soon as possible.”
Ad. 5.
The provisionally detained individual, while staying at the Detention Facility in Poznań, will be granted a cell with the surface area of at least three (3) square meters. This results from art. 110 s. 2 of the Executive Penal Code. Each cell is equipped with furniture for sleeping, special personal hygiene fixtures, ventilation ensuring the appropriate inflow of fresh air, a heating system ensuring the temperature in a cell is adequate to the season of the year, as well as appropriate lighting system as per the technical standards provided for living premises. The surface area of the cell does not include the window and heating recess, as well as the area behind the inner bars or the designated toilet/bathroom facilities.”
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Poolse autoriteiten in deze aanvullende informatie van 17 juli 2024 onvoldoende concreet antwoord gegeven op haar vragen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt ten aanzien van de vragen 1 tot en met 4 vast dat de aanvullende informatie onvoldoende concrete antwoorden bevat op de door de rechtbank gestelde vragen.
Zo worden de vragen hoeveel uren per dag de opgeëiste persoon – in de situatie waarin hij zal deelnemen aan activiteiten in het Huis van Bewaring – daadwerkelijk buiten zijn cel zal verblijven (vraag 1 en 2) niet beantwoord. Uit de aanvullende informatie blijkt niet hoe vaak de
classes, zoals deze worden genoemd in de aanvullende informatie, worden gegeven en of dit bijvoorbeeld op dagelijkse of wekelijkse basis is. Daarnaast volgt uit de informatie niet of preventief gedetineerden daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om bijvoorbeeld meerdere
classesper dag te volgen. Sterker nog: uit de informatie gegeven onder ad. 1 volgt dat er
rewardskunnen worden toegekend, bijvoorbeeld door het verlenen van toestemming om meer
classeste volgen. Dit insinueert dat het volgen van
classesniet zonder meer tot de mogelijkheden behoort. Concreet blijft de vraag onbeantwoord hoeveel uren de opgeëiste persoon dagelijks buiten zijn cel kan verblijven, en bijvoorbeeld hoeveel
classeser dagelijks gegeven worden en mogen worden bijgewoond door preventief gedetineerden.
Daarnaast is in het geheel geen antwoord gekomen op de vraag hoe lang de procedure duurt om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek van naaste familie (en andere naasten) (vraag 4). In de aanvullende informatie wordt bij de beantwoording van deze vraag enkel ingegaan op de duur van de procedure van
appealtegen het weigeren van deze toestemming en de gronden op basis waarvan deze toestemming kan worden geweigerd. Er wordt niet ingegaan op de vraag hoe lang de procedure duurt om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek van naasten. Verder blijkt uit de aanvullende informatie niet wat in Polen wordt verstaan onder ‘
closest ones’,die een preventief gedetineerde één keer per maand en na toestemming zou mogen ontvangen. Onduidelijk is dus wie de opgeëiste persoon mag ontvangen, of hij vaker bezoek kan (met andere woorden: mag de opgeëiste persoon éénmaal per maand één ‘
closest one’ ontvangen of geldt er per ‘
closest one’ een limiet van één bezoek per maand. Eveneens is onduidelijk hoe vaak de opgeëiste persoon met naasten kan telefoneren.
De rechtbank constateert ten slotte dat de vraag naar de hoeveelheid m² persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) die de opgeëiste persoon zou hebben op een
meerpersoonscel(vraag 5) beantwoord is in die zin dat is gegarandeerd dat hij ten minste 3 m² tot zijn beschikking zal hebben, exclusief sanitair.
Gelet daarop kan de rechtbank niet uitsluiten dat de opgeëiste persoon niet meer dan 3 m² persoonlijke ruimte tot zijn beschikking krijgt, wat het absolute minimum is. Nu op grond van de verstrekte informatie enkel kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon in ieder geval iedere dag één uur op de binnenplaats mag lopen en verder onduidelijk is hoeveel tijd hij daarnaast dagelijks buiten zijn cel kan verblijven, is de rechtbank van oordeel dat het aangenomen algemene gevaar in de concrete situatie van de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Daar komt bij dat de rechtbank evenmin heeft kunnen vaststellen dat hij (op regelmatige basis) contact met de buitenwereld zal kunnen onderhouden en op welke wijze en binnen welke termijn hij dat kan bewerkstelligen.
Concluderend is naar het oordeel van de rechtbank door de Poolse autoriteiten in de aanvullende informatie onvoldoende antwoord gegeven op de vragen naar de concrete detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na overlevering naar Polen. De aanvullende informatie bevat bovendien ook geen onvoorwaardelijke en voor de opgeëiste persoon specifiek afgegeven garantie dat het gevaar op de schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon wordt weggenomen. De waarborgen die door Polen zijn verstrekt betreffende de detentieomstandigheden zoals die nu voorliggen zijn onvoldoende.
Nu door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt.
De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 60 dagen. Binnen deze termijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Dit betekent dat de zaak begin oktober 2024 weer op zitting zal worden geplaatst om na te gaan of verandering in de omstandigheden is opgetreden dan wel waarbij een nadere toelichting kan worden gegeven op punten waar nu nog onduidelijkheid over bestaat.
Op basis van artikel 22, zesde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

5.Schorsingsverzoek

De raadsman heeft een verzoek gedaan tot schorsing van de overleveringsdetentie in het geval nog geen eindbeslissing gegeven zou worden. De opgeëiste persoon kan op een adres in [plaats 2] terecht en is bereid zich te melden. De officier van justitie verzet zich tegen een schorsing van de overleveringsdetentie, nu niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon enige binding heeft met Nederland en het vluchtgevaar om die reden groot is.
De rechtbank wijst het schorsingsverzoek van de raadsman af. Er is niet aangetoond dat de opgeëiste persoon een wezenlijke binding met Nederland heeft. Hij heeft hier geen vast adres, geen bron van inkomen en/of familie. Daarnaast neemt het vluchtgevaar naarmate de uitspraak dichterbij komt alleen maar toe en is niet duidelijk of en hoe het bestaande vluchtgevaar kan worden ondervangen. Het enkele feit dat het onderzoek ter zitting wordt aangehouden, wordt door de rechtbank niet als reden aangemerkt om de overleveringsdetentie op dit moment te schorsen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten en er een mogelijkheid bestaat dat dit risico bij wijziging van de omstandigheden alsnog kan worden uitgesloten, wordt de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd, met dien verstande dat de zaak binnen 60 dagen op zitting moet worden gebracht.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the County Court in Poznań(Polen).
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, zesde lid, OLW met 60 dagen.
VERLENGTde gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip begin oktober 2024, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.ECLI:NML:RBAMS:2024:1250.
3.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Artikel 11, tweede lid, OLW.