ECLI:NL:RBAMS:2024:8209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
13-261037-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1967 in Polen, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 10 december 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen, en een Poolse tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met dertig dagen verlengd en de gevangenneming bevolen, met schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft in haar uitspraak aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Polen, waarbij zij heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De Poolse autoriteiten hebben informatie verstrekt over de detentieomstandigheden, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie onvoldoende garanties biedt dat de opgeëiste persoon geen gevaar loopt op schending van zijn rechten. De rechtbank heeft daarom de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn van dertig dagen gesteld voor eventuele wijziging van de detentieomstandigheden. De zaak zal opnieuw worden ingepland op 9 januari 2025 of uiterlijk tien dagen daarna, om te beoordelen of er binnen deze termijn wijzigingen zijn opgetreden.

De rechtbank heeft tevens de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon verlengd met zestig dagen, onder gelijktijdige schorsing van de detentie. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-261037-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 24 december 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 15 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2022 door
the Regional Court in Szczecin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] (Polen),
verblijfsadres: [verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 december 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen, die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. S. de Goede, advocaat in Breda. De opgeëiste persoon is tevens bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decisionvan
the Szczecin-Prawobrzeze i Zachod (Right Bank and West) District Court in Szczecin, 6th Penal Division, van 13 januari 2022 (met kenmerk VI Kp 19/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW; Poolse detentieomstandigheden

Inleiding

Ten aanzien van de opgeëiste persoon is naast het onderhavige EAB nog een ander EAB uitgevaardigd dat ziet op de executie van een straf die aan de opgeëiste persoon in Polen is opgelegd. Dit EAB in de zaak met parketnummer 13/261126-23 (EAB I) is gelijktijdig door de rechtbank behandeld met het onderhavige EAB (EAB II).
De officier van justitie heeft op 24 oktober 2024 de vraag gesteld of de opgeëiste persoon na zijn overlevering in het
remand regimezal worden geplaatst of dat hij eerst zijn vrijheidsstraf in een ander regime zal ondergaan. Op die vraag heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij de brief van 30 oktober 2024 als volgt gereageerd:

(…) the a/m will immediately begin serving the penalty of deprivation of freedom imposed on him in the case III K 134/17, however at the same time in respect of him will be applied the preventive measure in the form of a temporary arrest for the period of 30 days from the day of detention applied by virtue of the decision of the District Szczecin […]”
In de brief van 30 oktober 2024 is een verdere uitleg gegeven van de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon gedetineerd zal worden, waaruit blijkt dat hij in een
remand centrezal worden geplaatst, in een cel afgezonderd van andere personen die (enkel) een vrijheidsstraf ondergaan en onder omstandigheden waarbij minder rechten gelden, gelijkend aan het
remand regime in Polen:
“According to the genera! principle specified in art. 233a of the Criminal Executive Code a temporarily arrested person, in respect of whom the penalty of deprivation of freedom is executed, exercises of the same entitlements as a sentenced person, with the exception of:

1. visits;

2. correspondence;

3. the use of telephone sets and other means of wired and cordless communication;

4. possession of objects in the cell;

5. the use of health services;

6. notifying the authority deciding on the qualifying to the temporarily arrested persons creating a serious social danger or else a serious danger to the safety of the penitentiary establishment and on remaining for treatment in the penitentiary establishment after release, as well as within the scope of granting permission.

Moreover a temporarily arrested person, serving the penalty of deprivation of freedom does not avail himself of the passes specified in art. (…). Additionally a temporarily arrested person, in respect of whom the penalty of deprivation of freedom is executed, is placed in the remand centre in rooms separate from those occupied by sentenced persons.
Such solution determines above all the purpose of application of the temporary arrest, because one has adopted the assumption, that the exercise, by an imprisoned person, of all the entitlements vested in the sentenced persons may prevent an appropriate securing of the correct course of the conducted criminal proceedings, since the a/m could in an unauthorized manner influence the course of the proceedings, so there may arise a fear of a criminal collusion on his part and a possibility of inciting other persons participating in the trafficking in drugs to present a version of events, favourable for him, which may result in obstructing the subject proceedings.”
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 in een andere zaak [3] geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het kernpunt hierbij is dat in het
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
Bij brief van 25 november 2024 heeft de
Director van het Detention Centre in Szczecinaanvullende informatie verstrekt over de detentieomstandigheden in deze penitentiaire inrichting. Daarnaast heeft
de Prosecutor van het Department for Organised Crime and Corruptionbij brief van 26 november 2024 aangegeven dat de opgeëiste persoon daar na aankomst op het vliegveld van Warschau (en een kort verblijf in de PI aldaar) gedetineerd zal worden. In de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 25 november 2024 het volgende:
“In response […] I inform you that the surface area of the entire penitentiary unit was established in accordance with the applicable standard contained in Article 110 (2) of the Polish Criminal Executive Code, i.e. the minimum requirement of 3m2 per person. In this penitentiary unit each ward educator, arranges cultural-educational or physical education and sport activities. All activities organized for the detainees are voluntary and everybody can take part in them. The activities are organised on the basis of a weekly schedule of cultural­educational and sport activities and their frequency depends on the number of walking groups in the residential ward and varies from 4 to 7 hours per week. […] Article 112 of the Polish Criminal Executive Code requires that detainees spend a minimum of one hour outside their cells, which is based. on their guaranteed right to at least one-hour walk.”
In de brief van 26 november 2024 herhaalt de
Prosecutorde hierboven aangehaalde alinea’s.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat met de aanvullende informatie van 25 november 2024 het algemeen reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instellingen voor voorlopig gedetineerden voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Er is niet concreet aangegeven hoeveel persoonlijke ruimte de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel exclusief sanitair zal hebben, maar het zal in ieder geval beneden de ondergrens van 4 m2 zijn. Verder is onvoldoende duidelijk hoeveel tijd de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan verblijven. Het aantal uren dat genoemd wordt, is in ieder geval te weinig. Evenmin is duidelijk binnen welke termijn hij contact met de buitenwereld kan hebben. Nu een wijziging van omstandigheden niet op korte termijn te verwachten valt, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon tenminste 3 m2 aan persoonlijke celruimte zal krijgen en dat de opgeëiste persoon één uur per dag mag wandelen. Daarnaast beslaan eventuele overige activiteiten 4 tot 7 uur per week. Dit komt neer op 35 tot 60 minuten per dag die een gedetineerde buiten zijn cel mag doorbrengen, bovenop het gegarandeerde uur wandelen. Zodoende kan ervan worden uitgegaan dat de opgeëiste persoon 1,5 tot 2 uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het voorgaande onvoldoende is om het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen, dan verzoekt de officier van justitie subsidiair de zaak aan te houden om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen aanvullende vragen voort te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Meer subsidiair verzoekt de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, zodat de overlevering kan worden uitgevoerd voor EAB I (met parketnummer: 13-261126-23).
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie van 25 en 26 november 2024 geen afdoende garantie dat de opgeëiste persoon geen gevaar loopt op schending van zijn grondrechten voor wat betreft de detentieomstandigheden in het
remand centre.
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in overeenstemming met de Poolse wet minimaal 3 m2 aan persoonlijke celruimte tot zijn beschikking zal krijgen in een meerpersoonscel (en niet 4 m2), zodat uitgegaan moet worden van persoonlijke ruimte tussen de 3 en 4 m2).
Verder kan de rechtbank uit de aanvullende informatie niet opmaken hoeveel uur de opgeëiste persoon
per dagbuiten zijn cel zal kunnen verblijven als hij zou kiezen om aan alle activiteiten die buiten de cel worden aangeboden, deel te nemen, Voor de opgeëiste persoon is alleen gegarandeerd dat hij één uur per dag kan wandelen. Met betrekking tot de frequentie van de activiteiten wordt daarbij onder meer opgemerkt dat deze afhangt van
de “number of walking groups in the residential ward”.Het is onduidelijk wat hiermee bedoeld wordt. Daarnaast zouden de activiteiten variëren van 4 tot 7 uur per week: ook dat is onvoldoende concreet ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon een reële gevaar bestaat van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regime, dat met de verstrekte informatie niet is weggenomen. De rechtbank stelt vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 9 januari 2024) of uiterlijk tien dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan beide EAB’s ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting
op 22 januari 2025 of uiterlijk tien dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met zestig dagen, omdat zij die
verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met zestig dagen onder gelijktijdige schorsing van de overleveringsdetentie.
BEVEELTde
oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouwtegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde
oproeping van een tolk in de Poolse taaltegen een nader te bepalen datum en tijdstip
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp en L.E. Poel, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.