ECLI:NL:RBAMS:2025:698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13/377463-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een in Nederland verblijvende man aan Bulgarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin Bulgarije de overlevering heeft verzocht van een in Nederland verblijvende man. Deze man is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek in Bulgarije, waarvoor een Europees aanhoudingsbevel (EAB) is uitgevaardigd op 22 oktober 2024 door het Districtsparket van Veliko Tarnovo. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende detentiegaranties zijn verstrekt door de Bulgaarse autoriteiten, en dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is, namelijk een overtreding van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994.

De behandeling van het EAB vond plaats op 23 januari 2025, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat er geen vrijheidsbenemende straf op het feit staat volgens Nederlands recht. De rechtbank oordeelde dat het feit wel degelijk strafbaar is en dat de overlevering kan worden toegestaan.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Bulgarije beoordeeld en geconcludeerd dat de verstrekte individuele garanties voldoende zijn om het risico op onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/377463-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 4 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 oktober 2024 door het Districtsparket van de stad Veliko Tarnovo, Bulgarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het Districtsparket te Velika Tarnovo van
7 oktober 2024. Uit het A-formulier blijkt dat dit bevel is goedgekeurd door een “
Court Definition”van het
“Regional Court in Veliko Tarnovo”.
Ook is in het EAB melding gemaakt van een rechterlijke akte van toestemming tot de uitvaardiging van een EAB, te weten een beschikking van het Kantongerecht Veliko Tarnovo van 10 oktober 2024.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Bulgaars recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat op het strafbare feit naar Nederlands recht geen vrijheidsbenemende straf staat. Om die reden is volgens hem geen sprake van enig misdrijf in de zin van artikel 8, lid 1, onder d, van het Kaderbesluit EAB en artikel 2, lid 2, onder d en f, van de OLW waardoor de weigeringsgrond van artikel 7 OLW aan de orde is.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu het standpunt van de raadsman berust op een verkeerde lezing dan wel uitleg van de door hem genoemde bepalingen. In het kader van artikel 7 OLW is namelijk alleen van belang of het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is en dat is hier het geval.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Detentieomstandigheden in Bulgarije
Inleiding
De rechtbank heeft op grond van de
Public statementvan het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [4] Bij uitspraak van
11 februari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt. [5] Dit geldt eveneens ten aanzien van het CPT-rapport van 18 oktober 2022. [6]
Bij e-mail van 17 december 2024 heeft de parketsecretaris de volgende vragen gesteld om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon na overlevering aan Bulgarije in detentie zal worden blootgesteld aan het hiervoor genoemde algemene reële gevaar op schending van grondrechten:
In which prison in Bulgaria will [opgeëiste persoon] most probably be detained after his surrender?
How much “personal space” (excluding sanitary facilities) will [opgeëiste persoon] have in his cell?
If the personal space will amount between 3 sq. m and 4 sq. m excluding sanitary facilities, I would like to request you to answer the following questions regarding that prison as well: How are the “other aspects of physical conditions of detention” as meant in ECHR 24 July 2012, no. 35972/05 (Iacov Stanciu/Romania, § 169) in that detention facility? As mentioned in the case Iacov Stanciu/Romania, I would like to receive actual information on the material detention conditions, such as sanitary facilities, heating system, access to food, water and health care. In this connection, the Court finds it important that the issuing judicial authority will also comment on the possibilities of “purposeful activities” and “outdoor exercise”, as meant in the Annex to the CPT report “Living space per prisoner in prison establishments CPT standards (15 December 2015, CPT/Inf (2015)44)”, in its answer to this question.
Bij brief van 23 december 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van de opgeëiste persoon de volgende individuele garanties verstrekt:
“Regarding your inquiry sent by your email dated 17.12.2024 regarding our EAW dated 22.10.2024 concerning [opgeëiste persoon] , I would like to inform you that after detention in connection with the issued EAW, which concerns an unfinished pre-trial proceeding, the person should be placed in the investigative detention center at the Regional Service for the Execution of Sentences in Veliko Tarnovo. We sent an inquiry there regarding the questions you asked, and we were informed of the following:
In the Veliko Tarnovo detention center, the living conditions and options are:
-
accommodation in a sleeping room with provision of 4 sq. meters of living space for each detained person;
-
common sanitary facilities - toilets, bathroom and washbasin, with access (exit) at any time of the day;
-
central steam heating;
-
access to food (daily breakfast, lunch and dinner) and drinking water (unlimited);
-
visiting relatives and loved ones - at least twice a month, with the possibility of receiving food parcels and permitted items for use;
-
there is no possibility of carrying out "targeted activities" and "outdoor exercises" due to the lack of conditions (premises and outdoor space); In addition - after the completion of the pre-trial proceedings, the detainees are transferred to a prison, where there should be an opportunity for outdoor activities;
-
health care - is provided by a medical paramedic, on a staff basis in the regional office and an ex officio selected genera! practitioner outside the same. If necessary, doctors - specialists from external hospitals are provided, and during off-hours -teams from the Emergency Medical Care Center.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over de verstrekte individuele detentiegarantie in relatie tot het door de rechtbank vastgestelde algemene gevaar van schending van grondrechten in detentie in Bulgarije.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat met de verstrekte individuele garanties het algemene gevaar op schending van grondrechten in detentie-instellingen in Bulgarije voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Daarbij heeft de officier van justitie verwezen naar uitspraken van de rechtbank over vergelijkbare garanties. [7]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is gelet op de verstrekte individuele detentiegaranties, gelezen in samenhang met de vraagstelling van de parketsecretaris, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest in detentie in Bulgarije. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse detentie-instellingen heeft aangenomen, wordt door voormelde garanties immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Het bepaalde in artikel 11 OLW staat dan ook niet aan de weg aan het toestaan van de overlevering.
5.2
Voorlopige hechtenis in Bulgarije niet in strijd met grondrechten
De raadsman vindt dat artikel 11 OLW in de weg moet staan aan overlevering. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het een schending van de grondrechten, genoemd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest in samenhang met de artikelen 1, 4 en 49, lid 3, van het Handvest, zou opleveren als de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis wordt genomen voor de verdenking die ten grondslag ligt aan het EAB. Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 1, 2, 10, 11 en 14 van de “AANBEVELING (EU) 2023/681 VAN DE COMMISSIE van 8 december 2022 betreffende procedurele rechten van verdachten en beklaagden die onderworpen zijn aan voorlopige hechtenis en betreffende materiële detentieomstandigheden”, heeft de raadsman gesteld dat voorlopige hechtenis in Bulgarije alleen maar als laatste redmiddel mag worden ingezet en dat die situatie in het geval van de opgeëiste persoon niet aan de orde is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, staat niet in de weg aan het toestaan van de overlevering. Nog los van het feit dat de genoemde EU-Aanbeveling niet bindend is, is het aan de Bulgaarse autoriteiten om te beoordelen of zij de opgeëiste persoon al dan niet in voorlopige hechtenis nemen na zijn overlevering aan en aanhouding in Bulgarije. De opgeëiste persoon dient zijn bezwaren tegen een voorlopige hechtenis in Bulgarije dan ook in een procedure aldaar naar voren te brengen. Niet is gesteld, laat staan aannemelijk geworden, dat de Bulgaarse autoriteiten bij een beslissing over een eventuele voorlopige hechtenis de grondrechten niet in acht zouden nemen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 160 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Districtsparket van de stad Veliko Tarnovo, Bulgarije, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. rb. Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
5.Rb. Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.
6.Rb. Amsterdam, 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6217.
7.De officier van justitie heeft onder meer verwezen naar: Rb. Amsterdam 7 maart 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1246 en Rb. Amsterdam 28 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5371.