3.1.3.Oordeel van de rechtbank
Op basis van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie kan worden vastgesteld dat de weigering op grond van artikel 12 OLW niet aan de orde is. De rechtbank zal dit hieronder toelichten.
Ten aanzien van het vonnis van 20 juni 2018 vanthe District Court-Haskovo
Uit het door de uitvaardigende justitiële autoriteit ingevulde formulier D blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde ten aanzien van dit vonnis.
Ten aanzien van het vonnis van 5 juni 2020 vanthe District Court-Harmanlien het vonnis van 10 december 2021 vanthe Regional Court-Haskovo
Uit het door de uitvaardigende justitiële autoriteit ingevulde formulier D blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op het proces dat tot het vonnis van 5 juni 2020 heeft geleid. Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde ten aanzien van dit vonnis.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 29 januari 2024 de volgende informatie verstrekt over het vonnis van 10 december 2021 in relatie tot het vonnis van
5 juni 2020:
“
5. The punishment "probation" was replaced by the punishment "imprisonment" by Judgement No. 97/10.12.2021, issued under criminal case (CND) No. 3656/2021. of the District Court in the city of Haskovo, since the convicted [opgeëiste persoon] has avoided serving his sentence.
6.The replacement of the sentence "probation" with the sentence "imprisonment" is not due to the fact of the commission of a new crime by [opgeëiste persoon].”
De rechtbank stelt vast dat uit de verstrekte informatie niet onomstotelijk blijkt dat de bij het vonnis van 10 december 2021 aan de opgeëiste persoon onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden en 22 dagen al in voorwaardelijke vorm was opgelegd bij het vonnis van
5 juni 2020. Gelet hierop is het de vraag of het vonnis van 10 december 2021 een beslissing tot tenuitvoerlegging is waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd en of dit vonnis om die reden onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Het antwoord op deze vraag kan evenwel in het midden blijven. Ook indien het vonnis van 10 december 2021 aan artikel 12 OLW getoetst zou moeten worden, zou dit niet tot weigering van de overlevering kunnen leiden. Met betrekking tot laatstgenoemd vonnis geldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat het vonnis – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, van de OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Op grond van artikel 12, onder d, van de OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren ten aanzien van dit vonnis, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt ten aanzien van het vonnis van 10 december 2021 in onderdeel d):
“3.4. - the person was not personally served with the decision, but
the person will be personally served with this decision without delay after
the surrender; and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of
his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to
participate and which allows the merits of the case, including fresh
evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision
being reversed; and
- the person will be informed of the timeframe within which he or she has
to request a retrial or appeal, which willbe six months from the date of
knowledge of the Decision N o.97 /10.12.2021, rendered in Private
Criminal Case No. 3656/2021 of the Regional Court of Haskovo.”
Bij brief van 29 januari 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op namens de officier van justitie gestelde vragen de volgende informatie verstrekt over de garantie in onderdeel d) van het EAB:
“I confirm that after his surrender, [opgeëiste persoon] has the right to re-appeal the rendered judicial act before the Supreme Court of Cassation of the Republic of Bulgaria.”
Bij brief van 9 februari 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vervolgens op namens de officier van justitie gestelde vragen de volgende nadere informatie verstrekt over de garantie in onderdeel d) van het EAB:
“The possibility of a second appeal is unconditional. The Supreme Court of Cassation and Justice considers only whether the application by the convicted person was filed within the six-month period from the actual surrender of the convicted person to the judicial authorities of the Republic of Bulgaria.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verklaring in onderdeel d) van het EAB, bezien in samenhang met de aanvullende informatie, aan de eisen van artikel 12, onder d, van de OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich dus niet voor ten aanzien van het vonnis van 10 december 2021.
Ten aanzien van het vonnis van 26 april 2021 vanthe District Court-Harmanlien het arrest van 11 november 2021 vanthe District Court of Haskovo
Ten aanzien van het vonnis van 26 april 2021 en het arrest in beroep van 11 november 2021 geldt dat als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, de beslissing in de laatste instantie relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
Gelet op het voorgaande moet de rechtbank het arrest van 11 november 2021 toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit het door de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van dit arrest ingevulde formulier D blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot het arrest heeft geleid. Verder is de volgende informatie verstrekt:
“3.1a. the person was summoned in person on 17/06/2021 (day/month/year) and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial”
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, van de OLW zich voordoet en dat weigering op grond van dit artikel dus niet aan de orde is ten aanzien van het arrest.