ECLI:NL:RBAMS:2024:1246

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
13/332908-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Bulgarije

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Bulgarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 25 februari 2024 door de justitiële autoriteit in Harmanli, Bulgarije, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1976. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 1 en 22 februari 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, en een tolk in de Bulgaarse taal. Tijdens de zittingen zijn verschillende juridische aspecten en de identiteit van de opgeëiste persoon besproken, evenals de grondslagen van het EAB en de relevante rechterlijke beslissingen in Bulgarije.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de processen die hebben geleid tot de relevante vonnissen in Bulgarije. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moet worden, maar de rechtbank oordeelde dat deze weigeringsgrond niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Bulgarije beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat de overlevering toe, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de autoriteiten in Bulgarije voor de feiten zoals beschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/332908-23
Datum uitspraak: 7 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 22 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 februari 2024 door
the District’s Prosecutor’s Officein Harmanli (Bulgarije, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting op 1 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 februari 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot 22 februari 2024 om de raadsman in de gelegenheid te stellen de kort voor en op de zitting verstrekte aanvullende informatie te bestuderen en te bespreken met de opgeëiste persoon en om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen op enkele punten nog aanvullende informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op te vragen.
Zitting op 22 februari 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 22 februari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en bij aanvullende brieven verstrekte informatie blijkt dat aan het EAB de volgende rechterlijke beslissingen ten grondslag liggen:
  • een vonnis van 20 juni 2018 van
  • een vonnis van 5 juni 2020 van
  • een vonnis van 26 april 2021 van
 aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van één jaar en vier maanden, een geldboete en een rijontzegging is opgelegd;
 de tenuitvoerlegging is bevolen van de bij het hiervoor genoemde vonnis van 20 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar is bevolen;
  • een arrest van 11 november 2021 van
  • een vonnis van 10 december 2021 van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
  • een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar;
  • een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden, en
  • een vrijheidsstraf voor de duur van vier maanden en 22 dagen
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De rechterlijke beslissingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman vindt dat de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW nog steeds vragen oproept. De overlevering moet volgens de raadsman dan ook worden geweigerd op grond van dit artikel.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie komt op basis van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie tot de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel
12 OLW niet van toepassing is.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie kan worden vastgesteld dat de weigering op grond van artikel 12 OLW niet aan de orde is. De rechtbank zal dit hieronder toelichten.
Ten aanzien van het vonnis van 20 juni 2018 vanthe District Court-Haskovo
Uit het door de uitvaardigende justitiële autoriteit ingevulde formulier D blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde ten aanzien van dit vonnis.
Ten aanzien van het vonnis van 5 juni 2020 vanthe District Court-Harmanlien het vonnis van 10 december 2021 vanthe Regional Court-Haskovo
Uit het door de uitvaardigende justitiële autoriteit ingevulde formulier D blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op het proces dat tot het vonnis van 5 juni 2020 heeft geleid. Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde ten aanzien van dit vonnis.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 29 januari 2024 de volgende informatie verstrekt over het vonnis van 10 december 2021 in relatie tot het vonnis van
5 juni 2020:

5. The punishment "probation" was replaced by the punishment "imprisonment" by Judgement No. 97/10.12.2021, issued under criminal case (CND) No. 3656/2021. of the District Court in the city of Haskovo, since the convicted [opgeëiste persoon] has avoided serving his sentence.
6.The replacement of the sentence "probation" with the sentence "imprisonment" is not due to the fact of the commission of a new crime by [opgeëiste persoon].”
De rechtbank stelt vast dat uit de verstrekte informatie niet onomstotelijk blijkt dat de bij het vonnis van 10 december 2021 aan de opgeëiste persoon onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden en 22 dagen al in voorwaardelijke vorm was opgelegd bij het vonnis van
5 juni 2020. Gelet hierop is het de vraag of het vonnis van 10 december 2021 een beslissing tot tenuitvoerlegging is waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd en of dit vonnis om die reden onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Het antwoord op deze vraag kan evenwel in het midden blijven. Ook indien het vonnis van 10 december 2021 aan artikel 12 OLW getoetst zou moeten worden, zou dit niet tot weigering van de overlevering kunnen leiden. Met betrekking tot laatstgenoemd vonnis geldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat het vonnis – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, van de OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Op grond van artikel 12, onder d, van de OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren ten aanzien van dit vonnis, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt ten aanzien van het vonnis van 10 december 2021 in onderdeel d):
“3.4. - the person was not personally served with the decision, but
the person will be personally served with this decision without delay after
the surrender; and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of
his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to
participate and which allows the merits of the case, including fresh
evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision
being reversed; and
- the person will be informed of the timeframe within which he or she has
to request a retrial or appeal, which willbe six months from the date of
knowledge of the Decision N o.97 /10.12.2021, rendered in Private
Criminal Case No. 3656/2021 of the Regional Court of Haskovo.
Bij brief van 29 januari 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op namens de officier van justitie gestelde vragen de volgende informatie verstrekt over de garantie in onderdeel d) van het EAB:
“I confirm that after his surrender, [opgeëiste persoon] has the right to re-appeal the rendered judicial act before the Supreme Court of Cassation of the Republic of Bulgaria.”
Bij brief van 9 februari 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vervolgens op namens de officier van justitie gestelde vragen de volgende nadere informatie verstrekt over de garantie in onderdeel d) van het EAB:
“The possibility of a second appeal is unconditional. The Supreme Court of Cassation and Justice considers only whether the application by the convicted person was filed within the six-month period from the actual surrender of the convicted person to the judicial authorities of the Republic of Bulgaria.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verklaring in onderdeel d) van het EAB, bezien in samenhang met de aanvullende informatie, aan de eisen van artikel 12, onder d, van de OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich dus niet voor ten aanzien van het vonnis van 10 december 2021.
Ten aanzien van het vonnis van 26 april 2021 vanthe District Court-Harmanlien het arrest van 11 november 2021 vanthe District Court of Haskovo
Ten aanzien van het vonnis van 26 april 2021 en het arrest in beroep van 11 november 2021 geldt dat als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, de beslissing in de laatste instantie relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Gelet op het voorgaande moet de rechtbank het arrest van 11 november 2021 toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit het door de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van dit arrest ingevulde formulier D blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot het arrest heeft geleid. Verder is de volgende informatie verstrekt:
“3.1a. the person was summoned in person on 17/06/2021 (day/month/year) and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial”
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, van de OLW zich voordoet en dat weigering op grond van dit artikel dus niet aan de orde is ten aanzien van het arrest.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
-
handelen in strijd met een op grond van artikel 31 van Wet publieke gezondheid ten aanzien van hem genomen maatregel;
-
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft op grond van het Public statement van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) [5] . Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt. [6] Dit geldt eveneens ten aanzien van het CPT-rapport van 18 oktober 2022. [7]
Bij brief van 29 januari 2024 van
the Prosecutor’s Office of the Republic of Bulgaria, regional Prosecutor’s Office-Haskovo, Territorial department-Harmanliis de volgende detentiegarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon opgenomen:
“After his extradition, [opgeëiste persoon] will be detained in Stara Zagora Prison.
The personal space (excluding the sanitary facilities), that will be available to [opgeëiste persoon] , will be 4/four/ square meters.
The personal space that will be provided to [opgeëiste persoon] is 4/four/ square meters.
The material conditions for detention are as follows: the prison has sanitary facilities with running hot and cold water, as well as a heating system. [opgeëiste persoon] will have constant access to food, water and health care.”
Bij brief van 9 februari 2024 heeft
the Prosecutor’s Office of the Republic of Bulgaria, regional Prosecutor’s Office-Haskovo, Territorial department-Harmanliin antwoord op namens de officier van justitie gestelde vragen de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“I would like to inform to you that there is a separate washroom in every cell in the prison in Stara Zagora. Convicted persons have 24-hour access to medical care. Apart from that, there is a specialised hospital for active treatment of prisoners and, if necessary, they can be accommodated in other specialised medical institutions.”
De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Bulgaarse justitiële autoriteit, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instelling.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 onder d van de OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, 36 en 68 van de Wet publieke gezondheid, 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District’s Prosecutor’s Officein Harmanli (Bulgarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
6.Rechtbank Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.
7.Rechtbank Amsterdam, 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6217.