ECLI:NL:RBAMS:2025:575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-345882-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Franse detentieomstandigheden

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 25 oktober 2024 door het Gerechtshof van Parijs was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en met de Nederlandse nationaliteit, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw tijdens de zitting op 14 januari 2025. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft het EAB beoordeeld op zijn genoegzaamheid en de inhoudelijke eisen die daaraan gesteld worden. De verdediging voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten en de rol van de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waren. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de feiten die aan het EAB ten grondslag lagen, ook in Nederland strafbaar zijn en er geen weigeringsgronden van toepassing waren.

Daarnaast werd de garantie van de Franse autoriteiten beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan, mocht hij worden veroordeeld. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de opgeëiste persoon onmenselijk of vernederend behandeld zou worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-345882-24
Datum uitspraak: 28 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 15 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 oktober 2024 door de officier van justitie bij het Gerechtshof van Parijs, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel uitgevaardigd op 3 oktober 2024 door Grégoire LEFEBVRE, vicevoorzitter belast met het onderzoek bij de rechtbank van Parijs, Frankrijk (art. 131CPP (= Wetboek van strafrecht)), met referentie 23333000302.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, zodat de overlevering moet worden geweigerd. Kort gezegd blijkt uit de omschrijving onvoldoende duidelijk welke rol de opgeëiste persoon heeft gehad. Ook is de pleegperiode van een aantal jaren erg ruim.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum en de rol van de opgeëiste persoon, die als dader wordtaangemerkt.. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in Frankrijk wordt verdacht, zal later in Frankrijk moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Procureur-generaal bij de rechtbank van eerste aanleg te Parijs, Frankrijk heeft op 9 december 2024 de volgende garantie gegeven:
“In antwoord op uw verzoek van 26 november 2024 heb ik de eer u te berichten dat,
Overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende
het Europees aanhoudingsbevel en de overleveringsprocedures tussen de lidstaten, ik
garandeer dat de heer[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1994 te
[geboorteplaats] (Nederland), indien hij na afloop van de procedure definitief wordt
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het
Europees aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door het parket van Parijs op 25 oktober
2024, zijn straf kan uitzitten in Nederland, waarvan hij staatsburger is.
De terugkeervoorwaarden zullen worden uitgevoerd op basis van de bepalingen van het
Kaderbesluit van de Raad van 27 november 2008 betreffende de toepassing van het
beginsel van wederzijdse erkenning op gerechtelijke uitspraken in strafzaken die straffen
of vrijheidsbenemende maatregelen opleggen, ten behoeve van hun uitvoering binnen de
Europese Unie.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat het onderzoek in Frankrijk is aangevangen, de Franse rechtsorde is geschaad, de bewijsmiddelen en de medeverdachten zich in Frankrijk bevinden en het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten dat het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW: Franse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Metz en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [5]
In deze zaak hebben de Franse autoriteiten op 7 januari 2025 laten weten dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in
the Fleury-Mérogis prison.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat in de detentie instelling waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst sprake is van overbevolking, waarbij er onvoldoende duidelijkheid is over de actuele bezettingsgraad. Nu hierdoor de waarborg uit artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in het gedrang komt, moeten daarover aanvullende vragen worden gesteld aan de Franse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar een uitspraak van 3 september 2024 van deze rechtbank [6] – op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan aangezien
the Fleury-Mérogis prisonrecentelijk door de rechtbank al in orde is bevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd in
the Fleury-Mérogis prison. Bij voormelde uitspraak van 3 september 2024 van deze rechtbank is al geoordeeld dat geen sprake is van een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in
the Fleury-Mérogis prison. De raadsvrouw heeft verder ook geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg en de rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de officier van justitie bij het Gerechtshof van Parijs, Frankrijk, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).