ECLI:NL:RBAMS:2025:224

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13/352871-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentiegaranties in Italië

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Italië. De rechtbank heeft vragen gesteld over de detentiegaranties voor de opgeëiste persoon, naar aanleiding van een rapport van de NGO Antigone uit oktober 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1974 en met de Nederlandse nationaliteit, is verdacht van deelname aan een criminele organisatie, fraude en witwassen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 december 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie mr. A. Keulers aanwezig was. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten het EAB niet hebben ingetrokken en dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen nationaal aanhoudingsbevel ten grondslag ligt aan het EAB. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië in overweging genomen, waarbij eerder uitspraken zijn gedaan over de risico's van onmenselijke behandeling in Italiaanse gevangenissen. De rechtbank heeft besloten om de vragen over de detentiegaranties opnieuw voor te leggen aan de Italiaanse autoriteiten, gezien de recente rapporten over de detentieomstandigheden in Italië. De rechtbank heeft de zaak heropend en de termijn voor de uitspraak verlengd, met de verplichting om de opgeëiste persoon opnieuw op te roepen voor een zitting voor 14 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/352871-24
Datum uitspraak: 14 januari 2025
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 15 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 oktober 2024 door
the Judge for Preliminary Investigations at the Court of Milan, Italië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 december 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, advocaat in ’s-Gravenhage.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ooks heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een
Order for the application of the measure of pre-trial detention issued by the Judge for preliminary Investigations at the Court of Milan on 21 October 2024.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
Afwijzing verzoek om aanhouding van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de Italiaanse autoriteiten navraag te doen over de geldigheid van het tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigde nationale arrestatiebevel en daarbij – onder meer – verwezen naar de beslissingen tot invrijheidstelling van de medeverdachten in de strafzaak in Italië.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie, dat het verzoek om aanhouding moet worden afgewezen.
De Italiaanse autoriteiten hebben het EAB niet ingetrokken, en hebben ook recentelijk nog aanvullende informatie verstrekt, waaruit blijkt dat nog altijd de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat aan het EAB mogelijk geen nationaal aanhoudingsbevel (meer) ten grondslag ligt. Daarom is er ook geen reden om hieromtrent nadere vragen te stellen aan de Italiaanse autoriteiten.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
1. deelneming aan een criminele organisatie;8. fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;9. witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB, in samenhang met de aanvullende informatie van 29 november 2024, volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Bij e-mail van 28 november 2024 heeft de parketsecretaris de volgende vraag gesteld aan de Italiaanse autoriteit:
“Mr [opgeëiste persoon] is a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision EAW (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorized after it is guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Italy, it will be allowed to enforce this sentence in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). We kindly request this guarantee of return.”
De Italiaanse autoriteit heeft hierop bij e-mail van 29 november 2024 geantwoord:
“Sure, in case of irrevocable prison judgment in Itely, [opgeëiste persoon] will be send in Netherlands for the execution.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • Het onderzoek is in Italië aangevangen;
  • Het bewijsmateriaal bevindt zich (grotendeels) in Italië;
  • De medeverdachten bevinden zich in Italië;
  • De Italiaanse autoriteiten hebben de wens tot vervolging geuit middels uitvaardiging van het EAB; en
  • Het openbaar ministerie in Nederland is niet voornemens om vervolging voor de feiten in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd. In het licht van het voorgaande en gelet op hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW (detentieomstandigheden); heropening van het onderzoek

7.1
Inleiding
De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 december 2019 [5] op grond van het onderzoeksrapport van de non-gouvernementele organisatie Antigone van mei 2019 geoordeeld dat in zestien detentiecentra in Italië “
waarin 3 vierkante meter niet was gegarandeerd” een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
In reactie op het door de rechtbank bij de uitspraak van 24 december 2019 vastgestelde reële gevaar op een behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest heeft de
Directorate General of Prisonersvan het Italiaanse
Ministry of Justice, Department of Penitentiary Administrationbij brief van 2 maart 2020 – kort gezegd – laten weten dat geen enkele gedetineerde minder dan 3 vierkante meter
personal spacezal hebben, omdat gebruik wordt gemaakt van een systeem waarmee de situatie in alle Italiaanse gevangenissen in
real timekan worden gevolgd.
In een aanvullende brief van 4 maart 2020 heeft het Italiaanse Ministerie van Justitie, Departement Juridische Zaken, Algemene Directie Internationale Zaken en Juridische Samenwerking verder het volgende verklaard:
“(…) het Departement van de Penitentiaire Administratie beschikt tegenwoordig over een toepassingssysteem, dat aanwezig is op het hele nationale grondgebied, dat door het exact vaststellen van het aantal gedetineerden dat aanwezig is in iedere inrichting, het mogelijk maakt te garanderen dat de gedetineerden zullen worden ondergebracht in een vestiging waar de normen van art. 3 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens worden nageleefd.
Dit met name voor wat betreft de beschikbare persoonlijke ruimte per gedetineerde, berekend met uitsluiting van het volume van de sanitaire voorzieningen maar inclusief dat van het meubilair en met inachtneming in ieder geval, van de mogelijkheid van iedere gedetineerde om zich normaal te kunnen bewegen in de cel.
In ieder geval heeft het Departement van de Penitentiaire Administratie gegarandeerd en vandaag in de communicatie met dit Kantoor bevestigd, dat de door de Nederlandse Autoriteiten overgeleverde personen zullen worden ondergebracht, zijnde de eerste allocatie, in de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complex en dat zij ook nadien niet zullen worden ondergebracht in een van de 16 instellingen (Bergamo, Milano San Vittore, Milano Opera, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Trani Femminile, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro, Napoli Poggioreale en Napoli Secondigliano, Turi) ten aanzien waarvan de rechtbank Amsterdam heeft aangegeven dat daar het risico aanwezig is van ontoereikende omstandigheden.”
Bij uitspraak van 12 maart 2020 [6] heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op bovenstaande informatie van de Italiaanse autoriteiten, er voor de opgeëiste persoon in die zaak geen
reëel gevaar bestond op een onmenselijke of vernederende behandeling en dat de detentieomstandigheden geen beletsel voor de overlevering vormden.
In de uitspraak van 30 maart 2021 [7] heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat het voldoende vaststaat dat de algemene garantie neergelegd in de brieven van 2 en 4 maart 2020 in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd, en het niet langer noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
Gelet op het voorgaande is ook in deze zaak geen bevestiging van de eerder gegeven garanties gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
Bij uitspraak van 12 april 2023 [8] heeft de rechtbank op grond van het rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van Antigone geoordeeld dat ten aanzien van zes van de hiervoor bedoelde zestien detentiecentra geen reëel gevaar meer bestaat op een behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De rechtbank heeft aldus enkel nog een reëel gevaar aangenomen in de volgende tien detentie-instellingen:
  • Milano Opera;
  • Napoli Poggioreale;
  • Bergamo;
  • Milano San Vittore;
  • Monza;
  • Voghera;
  • Alba;
  • Pisa;
  • Catanzaro; en
  • Catania Piazza Lanza.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de zaak moet worden aangehouden om een (aanvullende) detentiegarantie voor de opgeëiste persoon op te vragen bij de Italiaanse autoriteiten. Uit een recent rapport van Antigone [9] , van oktober 2024, volgt namelijk dat de omstandigheden in detentie in Italië zorgwekkend zijn. Er is sprake van overbevolking, wat weer zorgt voor problemen ten aanzien van veiligheid, persoonlijke ruimte, deelnemen aan activiteiten en medische zorg, aldus de raadsman.
7.3
Standpunt van de officier van justitie
De detentiegaranties uit 2020 gelden nog steeds en zijn ook van toepassing op de opgeëiste persoon, waardoor er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. De officier van justitie heeft in dit kader verwezen naar een recente uitspraak van de rechtbank van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:4759) en opgemerkt dat er nooit berichten zijn ontvangen dat de garanties niet worden nageleefd. Het opvragen van een aanvullende detentiegarantie is volgens de officier van justitie daarom niet nodig.
7.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van Antigone van oktober 2024. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“The average official crowding rate was 120%. As we know, however, the official capacity, on which the official crowding rate is calculated, does not take into account the unavailable places, which as of June 17, 2024 were 4,123. As a result the real crowding rate of the ltalian prison system is now 130.6%.
(…)
IN 56 PRISONS THE CROWDING RATE EXCEEDS 150%. THERE ARE NOW ONLY 38 OUT OF 190 PRISONS THAT ARE NOT OVERCROWDED
Looking at the actual available places, there are now 56 prisons where the crowding rate is over 150% and 8 prisons where it is over 190%. These are Milan San Vittore for men (227.3%) Brescia Canton Mombello (207.1%), Foggia (199.7%), Taranto (194.4%), Potenza (192.3%), Busto Arsizio (192.1%), Como (191.6%) and Milan San Vittore for women (190.7%). There are now only 38 prisons that are not overcrowded.
(…)
IN 12 MONTHS +4,000 PRISONERS
In fact, over the past 12 months, admissions grew by 3,955; a 6.9% increase that affected women(+6.8%)and foreign nationals (+6.8%) to a substantially equal extent. A growth that until May averaged over 300 people per month.
(…)
ABOUT 10,000 COMPLAINTS IN 2023 FOR DECRADING LIVING CONDITIONS. MORE THAN HALF WERE UPHELD
In the “Torreggiani” pilot judgment in 2013, the European Court of Human Rights condemned Italy for violating Article 3 of the European Convention on Human Rights (ECHR), finding that the living conditions of prisoners were inhuman and degrading. On that occasion, Italy introduced a compensatory remedy for those who have suffered treatment in prison in violation of Article 3 of the ECHR. Persons detained for at least fifteen days in conditions that violate Article 3 now have the right to have their remaining prison sentence reduced, by one day for every ten days of violation.
(…)
In 2023, the latest year for which data is available, 9,574 requests for sentence reductions arrived at Italian surveillance offices. 8,234 were decided, and of these 4,731, 57.5%, were granted. There were 3,115 acceptances in 2018, 4,347 in 2019, 3,382 in 2020, 4,212 in 2021, and 4,514 in 2022. As we can see, Italy is being systematically condemned by its own courts to compensate detainees for violations of Article 3 of the ECHR, essentially for the lack of living space in cells, more often than at the time of the Torreggiani judgment, when there were about 4,000 pending appeals with potential successful outcomes. Today, there are over 4,000 successful appeals each year. The granting of these appeals is a dear and undeniable sign of the unlivable nature of Italian prisons, also considering that these numbers underestimate the phenomenon, since there is no data with respect to appeals received by civil courts.
IN 27.3% OF PRISONS THERE ARE CELLS THAT DO NOT ENSURE 3 SQUARE METERS PER PERSON
The 88 visits conducted by the Antigone Observatory over the past 12 months show that in 27.3% of the visited prisons there were ceils in which a walkable space of 3 sqm per person was not guaranteed.”
De rechtbank is van oordeel dat deze gegevens aanleiding vormen om bij de Italiaanse autoriteiten navraag te doen naar de eerder in 2020 en 2021 gegeven detentiegaranties.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Zijn, in het licht van het rapport van Antigone van oktober 2024, de bij brieven van 2 en 4 maart 2020 gegeven garanties nog actueel, in die zin dat voor opgeëiste personen na overlevering aan Italië nog altijd gegarandeerd is dat hen een
personal spacevan tenminste 3 m2 (exclusief sanitair) ter beschikking zal staan?
Indien de vraag onder 1 niet langer in algemene zin bevestigend kan worden beantwoord:
a) Geldt nog steeds dat opgeëiste personen die aan Italië worden overgeleverd, (eerst) gedetineerd worden in de
penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complex?
Zo ja, hoe lang zal de opgeëiste persoon daar dan naar alle waarschijnlijkheid gedetineerd zijn en hoeveel individuele celruimte zal hem daar ter beschikking staan (exclusief sanitair)?
b) Indien de opgeëiste persoon gedurende langere tijd in de
penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complexzal verblijven en aldaar over minder dan 3 m2
personal spacezal beschikken, kunt u dan informatie verschaffen betreffende de in Muršić /Kroatië (EHRM (Grote Kamer) 20 oktober 2016, 7334/13, § 138) genoemde relevante factoren, te weten ‘time and extent of restriction [of personal space]; freedom of movement and adequacy of out-of-cell activities; and general appropriateness of the detention facility’ (Muršić/Kroatië, § 135)?
c) als de detentie in
de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complexslechts van korte duur is: waar zal de opgeëiste persoon na zijn detentie in
de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complexgedetineerd worden en hoeveel individuele celruimte zal hem daar ter beschikking staan (exclusief sanitair)?
d) als de opgeëiste persoon na zijn detentie in
de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complexover minder dan 3 m²
personal spacezal beschikken, kunt u dan informatie verschaffen betreffende de in Muršić /Kroatië (EHRM (Grote Kamer) 20 oktober 2016, 7334/13, § 138) genoemde relevante factoren, te weten ‘
time and extent of restriction [of personal space]; freedom of movement and adequacy of out-of-cell activities; and general appropriateness of the detention facility’ (Muršić/Kroatië, § 135)?

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum
en -tijdstip teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 7.4 geformuleerde vragen ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de behandeling van het EAB opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen
vóór 14 maart 2025, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
9.https://www.antigone.it/upload/Le_carceri_scoppiano_EN.pdf