ECLI:NL:RBAMS:2019:10053

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
13/751999-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Italië

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Italië. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1984, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 10 december 2019, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. C.J.J. Visser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Italiaanse detentiecentra, waar de beschikbare ruimte per gedetineerde niet gegarandeerd is. Dit is gebaseerd op gegevens van de non-gouvernementele organisatie Antigone, die aantoont dat in 16 van de 85 bezochte gevangenissen in Italië de cellen kleiner zijn dan 3 m². De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om aanvullende informatie over de detentieomstandigheden in Italië, voordat een definitieve beslissing over de overlevering kan worden genomen.

De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd en de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen. De rechtbank benadrukt dat, hoewel er aanwijzingen zijn voor gebreken in de detentieomstandigheden, dit niet automatisch betekent dat de opgeëiste persoon bij overlevering onmenselijk of vernederend behandeld zal worden. De rechtbank zal de uitvaardigende justitiële autoriteit verzoeken om alle noodzakelijke gegevens om te beoordelen of er in dit specifieke geval een reëel gevaar bestaat voor de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751999-19
RK nummer: 19/6123
Datum uitspraak: 24 december 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 oktober 2019 door
the Division of the Pre-trial Investigation Judges – Court of Naples: Office XVI(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 december 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Italiaanse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Pre-trial custody in prison order, met kenmerk: 18572/2019 RGNR O.C.C. No. 397/2019 GIP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Italiaans recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Italiaans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: detentieomstandigheden in Italië
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat op grond van art. 11 OLW de
overlevering moet worden geweigerd en subsidiair dat de zaak moet worden aangehouden om nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een onderzoeksrapport van de non-gouvernementele organisatie Antigone van mei 2019. Uit dit rapport blijkt onder meer dat in 16 van de in de loop van 2018 bezochte 85 gevangenissen in Italië de cellen kleiner zijn dan 3 m2. Bij deze 16 gevangenissen zitten ook twee Napolitaanse detentiecentra, terwijl de kans groot is dat de opgeëiste persoon naar Napels zal gaan, aangezien het EAB daar is uitgevaardigd. Daarnaast zou uit het rapport volgen dat sprake is van structurele overbevolking.
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen het verzoek om aanhouding; nadere informatie omtrent de detentieomstandigheden in Italië is gewenst.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman als een beroep op artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
Heeft de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, dan moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Daarbij moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (hierna arrest Aranyosi en Căldăraru), punten 88-89).
De overgelegde (naar het Nederlands vertaalde) gegevens van Antigone over de detentie-instellingen in Italië kunnen naar het oordeel van de rechtbank duiden op gebreken die bepaalde detentiecentra betreffen. De volgende passages zijn daarbij van belang.
Er zijn 42 gevangenissen met een overbevolking van meer dan 150%. (…) De gevangenissen van Taranto en Como, met een overbevolking van respectievelijk 199,7% en 197%, zijn de meest overvolle percentages in Italië. Gevolgd door het instituut van Chieti (193,6%), dat van Brescia Canton Mombello (193,1%) en dat van Larino (192,1%).
(…)
In 42 Italiaanse gevangenissen is de kloof tussen het aantal gevangenen en wettelijke bedden groter dan 100 eenheden. Onder deze, in 17 overschrijdt de kloof 200 eenheden, soms op een beslist aanzienlijke manier. In de Napolitaanse gevangenis van Poggioreale 731 zijn meer gevangenen ondergebracht dan het instituut zou kunnen bevatten terwijl in de andere stadsgevangenis, die van Secondigliano, ‘slechts’ 418.
(…)
Onder de 85 gevangenissen die Antigone in 2018 heeft bezocht, zijn er 16 waarin we cellen konden observeren waarin 3 vierkante meter ruimte per persoon niet was gegarandeerd, een drempel die door het Hof van Straatsburg wordt beschouwd als de minimale parameter waaronder extreem is het risico van onmenselijke of vernederende behandeling. Deze omvatten de gevangenis van de Opera van Milaan en beide Napolitaanse instellingen. Hieraan zijn de gevangenissen toegevoegd van: Bergamo, Milaan San Vittore, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwen, Catanzaro, Catania Piazza Lanza en Nuoro.
Deze gegevens leiden tot het oordeel dat in de 16 (in de laatste twee hierboven genoemde zinnen) detentiecentra “waarin 3 vierkante meter niet was gegarandeerd” een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Deze vaststelling kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken die bepaalde detentiecentra betreffen, en die betrekking hebben op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de betrokkene bij overlevering aan de autoriteiten van die lidstaat onmenselijk of vernederend zal worden behandeld (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 91 en 93).
Teneinde te verzekeren dat artikel 4 van het Handvest wordt geëerbiedigd in het bijzondere geval van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene na zijn overlevering aan deze lidstaat een reëel gevaar zal lopen, te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van dat artikel wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 92 en 94).
Daartoe moet de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit dringend verzoeken om alle noodzakelijke aanvullende gegevens met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in die lidstaat zal worden gedetineerd (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 95 en 96).
In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis (HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589, punt 87).
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat het onderzoek zal worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
- Zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid worden gedetineerd in één van de (hiervoor al genoemde) 16 detentiecentra, te weten: Bergamo, Milaan San Vittore, Opera van Milaan, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwen, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro en de twee Napolitaanse gevangenissen Poggioreale en Secondigliano?
- Zo ja, hoe zijn de concrete en precieze detentieomstandigheden van de betrokkene in deze penitentiaire inrichting, met name gelet op de beschikbare persoonlijke ruimte per gedetineerde in een cel, de hygiëne en de bewegingsvrijheid van de gedetineerde binnen de inrichting? Hierbij is het volgende oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2019 van belang:
Met betrekking tot, met name, de beschikbare persoonlijke ruimte per gedetineerde moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit, bij gebreke van minimumvoorschriften in het geldende recht van de Unie, de minimumeisen in aanmerking nemen die voortvloeien uit artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Hoewel de ruimte die in beslag wordt genomen door de sanitaire infrastructuur bij de berekening van deze beschikbare ruimte niet mag worden meegenomen, moet de ruimte die wordt ingenomen door de meubels wel worden meegerekend. Gedetineerden moeten niettemin de mogelijkheid behouden om zich normaal in de cel te bewegen. [1]
- Zijn er andere aanvullende gegevens met betrekking tot de omstandigheden waaronder de betrokkene naar verwachting zal worden gedetineerd die relevant zijn om vast te stellen of de betrokkene een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten zal lopen?
In verband met het heropenen van het onderzoek ter zitting verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor in punt 5 genoemde vragen aan de Italiaanse uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Italiaanse taal tegen het nader te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 december 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Punt 85, ECLI:EU:C:2019:857 (zaak Dorobantu).