ECLI:NL:RBAMS:2020:2039

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/751999-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Italië was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren op 28 juni 1984 in Italië, werd gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank behandelde de vordering in verschillende zittingen, waarbij de detentieomstandigheden in Italië een belangrijk onderwerp van discussie waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak meerdere keren verlengd om aanvullende informatie van de Italiaanse autoriteiten te verkrijgen over de detentieomstandigheden en de plaats waar de opgeëiste persoon zou worden ondergebracht.

Tijdens de zittingen werd er aandacht besteed aan de garanties die door de Italiaanse autoriteiten waren verstrekt met betrekking tot de detentieomstandigheden. De rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar bestond voor een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon, ondanks eerdere zorgen over de ruimte in Italiaanse detentiecentra. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat er sprake was van een voltooide schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, omdat de opgeëiste persoon eerder in een te kleine cel had verbleven.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank besloot de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Italiaanse autoriteiten toe te staan, waarbij de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. C. Klomp, met de rechters mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en H.G. van der Wilt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751999-19
RK nummer: 19/6123
Datum uitspraak: 12 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 oktober 2019 door
the Division of the Pre-trial Investigation Judges – Court of Naples: Office XVI(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op 28 juni 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 10 december 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 december 2019 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 24 december 2019
Op 24 december 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarin zij het onderzoek ter zitting heeft heropend en geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen met betrekking tot de detentieomstandigheden in Italië.
Zitting 24 januari 2020
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling,
voortgezet op de openbare zitting van 24 januari 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Visser, en door een tolk in de Italiaanse taal.
De behandeling van de vordering is aangehouden tot de zitting van 6 februari 2020 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de antwoorden op de aan de Italiaanse autoriteiten gestelde vragen af te wachten en desgewenst nader overleg met hen te plegen met betrekking tot de plaats van de detentie en de detentieomstandigheden aldaar.
Zitting 6 februari 2020
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling,
voortgezet op de openbare zitting van 6 februari 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Visser, en door een tolk in de Italiaanse taal.
De behandeling van de vordering is aangehouden tot de zitting van 5 maart 2020 teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere informatie op te vragen over in welke penitentiaire instelling de opgeëiste persoon in Italië (niet) zal worden gedetineerd.
Zitting 5 maart 2020
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de openbare zitting van 5 maart 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Visser, en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De opgeëiste persoon heeft op de zitting kenbaar gemaakt dat hij zo snel mogelijk overgeleverd wenst te worden aan de Italiaanse justitiële autoriteiten. Mede gelet op dit verzoek en de duur van de inmiddels ondergane overleveringsdetentie heeft de rechtbank aanleiding gezien om af te wijken van de gebruikelijke uitspraaktermijn van 14 dagen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Pre-trial custody in prison ordermet kenmerk: 18572/2019 RGNR O.C.C. No. 397/2019 GIP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Italiaans recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Tussenuitspraak 24 december 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 24 december 2019 (ECLI:RBAMS:2019:10053), waarin zij de strafbaarheid van het feit heeft beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot dit onderwerp (onder 4) en met betrekking tot ‘Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: detentieomstandigheden in Italië’ (onder 5) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Artikel 4 van het Handvest: detentieomstandigheden in Italië

In haar tussenuitspraak van 24 december 2019 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat uit een onderzoeksrapport van de non-gouvernementele organisatie Antigone van mei 2019 blijkt dat ten aanzien van 16 detentiecentra in Italië niet is gegarandeerd dat gedetineerden minimaal 3 vierkante meter
personal spacezullen hebben. Ten aanzien van deze detentiecentra heeft de rechtbank geoordeeld dat een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank het onderzoek daarom heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vraag voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid worden gedetineerd in één van de (…) 16 detentiecentra, te weten: Bergamo, Milaan San Vittore, Opera van Milaan, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwen, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro en de twee Napolitaanse gevangenissen Poggioreale en Secondigliano?
Bij brief van 2 maart 2020 heeft de
Directorate General of Prisonersvan het Italiaanse
Ministry of Justice, Department of Penitentiary Administration- kort gezegd - laten weten dat geen enkele gedetineerde minder dan 3 vierkante meter
personal spacezal hebben, omdat gebruik wordt gemaakt van een systeem waarmee de situatie in alle Italiaanse gevangenissen in
real timekan worden gevolgd. Verder staat in de brief:
It is worth highlighting that as a consequence of the health emergency currently affecting some areas of Italy, are now suspended, until further notice, the transfers of prisoners to and from prisons falling within the jurisdiction of Turin, Padua, Bologna and Florence, and that this Directorate General shall take account of these restrictions when allocating prisoners to prisons.
In een aanvullende brief van 4 maart 2020 heeft het Italiaanse Ministerie van Justitie, Departement Juridische Zaken, Algemene Directie Internationale Zaken en Juridische Samenwerking het volgende verklaard:
(…) het Departement van de Penitentiaire Administratie beschikt tegenwoordig over een toepassingssysteem, dat aanwezig is op het hele nationale grondgebied, dat door het exact vaststellen van het aantal gedetineerden dat aanwezig is in iedere inrichting, het mogelijk maakt te garanderen dat de gedetineerden zullen worden ondergebracht in een vestiging waar de normen van art. 3 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens worden nageleefd.
Dit met name voor wat betreft de beschikbare persoonlijke ruimte per gedetineerde, berekend met uitsluiting van het volume van de sanitaire voorzieningen maar inclusief dat van het meubilair en met inachtneming in ieder geval, van de mogelijkheid van iedere gedetineerde om zich normaal te kunnen bewegen in de cel.
In ieder geval heeft het Departement van de Penitentiaire Administratie gegarandeerd en vandaag in de communicatie met dit Kantoor bevestigd, dat de door de Nederlandse Autoriteiten overgeleverde personen zullen worden ondergebracht, zijnde de eerste allocatie, in de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complex en dat zij ook nadien niet zullen worden ondergebracht in een van de 16 instellingen (Bergamo, Milano San Vittore, Milano Opera, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Trani Femminile, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro, Napoli Poggioreale en Napoli Secondigliano, Turi) ten aanzien waarvan de rechtbank Amsterdam heeft aangegeven dat daar het risico aanwezig is van ontoereikende omstandigheden.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op bovenstaande informatie van de Italiaanse autoriteiten, er voor de opgeëiste persoon geen
reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling en dat de detentieomstandigheden geen beletsel voor de overlevering vormen. Uit bovengenoemde brief van 2 maart 2020 blijkt bovendien dat bij het vervoeren van gedetineerden rekening wordt gehouden met de huidige gezondheidstoestand in Italië in verband met het coronavirus. De rechtbank gaat ervan uit dat de (steeds veranderende) situatie door de Italiaanse autorititeiten nauwkeurig wordt gemonitord en dat dienovereenkomstig zal worden gehandeld door de officier van justitie in het kader van de feitelijke overlevering en het bepaalde in artikel 35, derde lid van de OLW.

6.Voltooide schending artikel 4 Handvest?

De raadsman heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon in een detentie-instelling in Foggia 244 dagen in een cel heeft doorgebracht die kleiner was dan 3 vierkante meter. Dit blijkt uit een uitspraak in de Italiaanse taal van 16 oktober 2019 die als bijlage bij de pleitnota’s voor de zittingen van 10 december 2019 en 6 februari 2020 is gevoegd, en waarvan een deel op de zitting van 6 februari 2020 door een Italiaanse tolk is vertaald.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde schending geen gevolgen heeft of kan hebben voor de onderhavige zaak. Niet in te zien valt waarom er een verband zou zijn tussen de toegekende vergoeding ter zake van (ver) voor de in 2019 ondergane detentie van 244 dagen en het onderhavige EAB dat ziet op een feit dat op 12 juli 2019 is gepleegd. Overigens blijkt uit hetgeen de raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kennelijk een schadevergoeding is toegekend, zodat er sprake was van een
effective remedy. Dat zoals gesteld er (kennelijk) nog geen uitkering heeft plaatsgevonden van deze vergoeding maakt dat niet anders. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toegepaste wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Division of the Pre-trial Investigation Judges – Court of Naples: Office XVI(Italië).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2020.
De jongste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.