ECLI:NL:RBAMS:2024:4759

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
13/129817-24 (EAB 1)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Tunesische opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procura Generale Della Republica Presso la Corte D’appello di Venezia, Italië. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van een Tunesische opgeëiste persoon, geboren in 1993, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss.

Tijdens de zitting van 25 juni 2024 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen. In een tussenuitspraak op 9 juli 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om aanvullende informatie van de Italiaanse autoriteiten af te wachten. Op 17 juli 2024 heeft de opgeëiste persoon schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Tunesische nationaliteit heeft en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, waaronder de detentieomstandigheden in Italië. De rechtbank concludeert dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië is toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen bezwaar is tegen de uitvoering van het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/129817-24 (EAB 1)
Datum uitspraak: 31 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 6 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2023 door
Procura Generale Della Republica Presso la Corte D’appello di Venezia, Italië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Tunesië) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 25 juni 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 juni 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabisch-Tunesische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd [2] en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
Tussenuitspraak 9 juli 2024
Bij tussenuitspraak van 9 juli 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de beantwoording van de Italiaanse autoriteiten van de reeds gestelde vragen ten behoeve van de beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW af te wachten.
Zitting 17 juli 2024
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 17 juli 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling van het EAB aanwezig te zijn. De opgeëiste persoon is op de zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [4] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding op grond van dit EAB. [5]
Zitting 31 juli 2024
Op de zitting van 31 juli 2024 is het onderzoek heropend en opnieuw gesloten om de rechtbank in de gelegenheid te stellen de reeds verwachte en nagezonden informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit bij de beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW te betrekken. De officier van justitie en de raadsvrouw zijn voorafgaand aan de zitting per mail in de gelegenheid gesteld op deze nieuwe gegevens te reageren, hetgeen zij ook hebben gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Tunesische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van 2 mei 2017 van de voorlopige voorzieningenrechter bij de rechtbank van Padua, definitief op 5 juli 2018, referentienummer 273/17 Reg. Vonnis.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [6]
Het Openbaar Ministerie bij het Hof van Beroep van Venetië heeft op 15 oktober 2022 een voorziening voor gelijktijdige strafuitvoering uitgevaardigd (nr. SIEP 335/2022). Hierin zijn de openstaande vrijheidsstraffen, waaronder de hiervoor vermelde, samengevoegd. De totale resterende vrijheidsstraf bedraagt 6 jaar, 2 maanden en 16 dagen.

4.Referte

De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5.De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 2 mei 2017 is veroordeeld door de Rechtbank van Padua (Italië) en dat opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedure die tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 11 juli 2024 volgt dat de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen deze beslissing dat het Hof van Venetië op 15 september 2017 arrest heeft gewezen, waarbij de opgelegde straf is gewijzigd.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [7]
Het Internationale Rechtshulp Centrum (IRC) heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd onderdeel d) van het EAB voor deze procedure in te vullen. Hierop is op 22 juli 2024 de aanvullende informatie gekomen waaruit volgt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing van het Hof van Venetië van 15 september 2017 heeft geleid, maar dat hij op de hoogte was van de procedure en dat hij tijdens het proces is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd advocaat die ook namens hem het woord heeft gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van een omstandigheid als omschreven in artikel 12 onder b OLW en dat de weigeringsgrond zich niet voordoet.

6.Tussenuitspraak 9 juli 2024

In de tussenuitspraak van 9 juli 2024 heeft de rechtbank al geoordeeld dat de feiten die in het EAB zijn vermeld, voldoen aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Dit oordeel wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.

7.De weigeringsgrond van artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Italië

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in oorspronkelijk zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [8] Gelet op het meest recente rapport van
the European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone, geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis en Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer. [9]
Voor het geval de opgeëiste persoon in één van de tien instellingen zal worden gedetineerd waarvan de rechtbank wel een algemeen gevaar heeft aangenomen, verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 30 maart 2021 [10] , waarin het volgende is overwogen:
“De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.”
De rechtbank heeft in voornoemde uitspraak van 30 maart 2021 geoordeeld dat inmiddels voldoende vaststaat dat de algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig is.
In de algemene detentiegarantie is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [11] De Italiaanse autoriteiten hebben in de bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op de verstrekte garanties, evenmin een reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de tien hiervoor bedoelde detentie-instellingen in Italië onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Het enkele tijdsverloop sinds het moment van het verstrekken van deze garantie is geen aanleiding om niet langer uit te gaan van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie.
Concluderend staat de weigeringsgrond van artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Procura Generale Della Republica Presso la Corte D’appello di Venezia(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. Biҫer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. I. van Heusden en S. van Gerven, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Zie artikel 22 OLW.
5.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
6.Zie onderdeel e) van het EAB.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
8.Rechtbank Amsterdam, 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
9.Rechtbank Amsterdam, 12 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2332.
10.Rechtbank Amsterdam, 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
11.Zie o.a. Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.