ECLI:NL:RBAMS:2025:1883

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
13/391578-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije. Het EAB, uitgevaardigd op 18 november 2024, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en vier maanden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 maart 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot de einduitspraak.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de verzetgarantie van de Bulgaarse autoriteiten niet onvoorwaardelijk zou zijn. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de verzetgarantie voldoet aan de eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.

De rechtbank heeft vragen geformuleerd voor de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of de opgeëiste persoon in zijn verdedigingsrechten is geschonden en of de detentieomstandigheden in Bulgarije voldoen aan de Europese normen. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en de schorsing te bevelen, zodat de officier van justitie de vragen kan voorleggen aan de Bulgaarse autoriteiten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/391578-24
Datum uitspraak: 20 maart 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 16 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 november 2024 door de plaatsvervangend officier van justitie bij het Landelijk parket van Kardzhali (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 maart 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.S. Altena, advocaat te Utrecht, die waarneemt voor mr. R. Zilver, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de einduitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis met nr. 48 van 01/10/2024, gewezen door de Regionale rechtbank van Kardzhali in het kader van strafzaak van algemene aard nr. 574/2024, in kracht van gewijsde gegaan op 17/10/2024.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straf resteert in zijn geheel. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW. De op 20 februari 2025 in aanvulling op onderdeel d) van het EAB verstrekte informatie van de Bulgaarse autoriteiten, is onvoldoende onvoorwaardelijk. De onvoorwaardelijke mogelijkheid om een verzoek tot herbeoordeling in te dienen is niet hetzelfde als het recht op een herbeoordeling. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 10 oktober 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:6483), waarin is geoordeeld dat een hierop gelijkende Bulgaarse verzetgarantie onvoldoende onvoorwaardelijk was. Verder blijkt uit de stukken niet dat de opgeëiste persoon al dan niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten door niet aan een adresinstructie te voldoen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de verzetgarantie wel voldoet, gelet op de aanvullende informatie van 20 februari 2025 en onderdeel d) van het EAB, waarin ook is aangekruist dat de opgeëiste persoon een verzetgarantie krijgt. In de tekst in onderdeel d) zit ingebakken dat de verzetgarantie onvoorwaardelijk is. Er is geen reden om aan die onvoorwaardelijkheid te twijfelen. De tekst van de Bulgaarse verzetgarantie in de door de raadsvrouw genoemde uitspraak is anders dan de tekst in onderhavige zaak en dus is die uitspraak hier niet van toepassing. De officier van justitie verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:5458), waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet zonder meer kan vaststellen dat de verkregen verzetgarantie niet onvoorwaardelijk is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
‘[..] de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
-
de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend,
-
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing,
en
-
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen. Voor vonnisnummer 48 van 01/10/2024, gewezen door de Regionale rechtbank van Kardzhali in het kader van strafzaak van algemene aard nr. 574/2024, in kracht van gewijsde gegaan op 17/10/2024, bedraagt deze termijn zes maanden, te rekenen vanaf de kennisname.’
Op 28 januari 2025 is door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) de volgende vraag voorgelegd aan de Bulgaarse autoriteiten:
‘Could you please confirm that [opgeëiste persoon] is guaranteed the unconditional right to appeal or retrial against the judgment of the Regional Court in Kardzhali of 1 October 2024?’
Op 20 februari 2025 hebben de Bulgaarse autoriteiten daarop gereageerd met het volgende antwoord:
‘In connection with issued on 18.11.2024 from RP ‐ Kardzhali EZA for the convicted [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] .1983. in the village [geboorteplaats] , region Kardzhali, I inform you that the person can unconditionally request an appeal or re‐examination of the case within six months of learning of judgment No. 48 of 01.10.2024 in general criminal case No. 574/2024 according to the inventory of RS ‐ Kardzhali, entered into force from 17.10.2024, namely ‐ from the date of his detention in the Kingdom of the Netherlands ‐ 07.01.2025. The defender of the convicted person has been notified of this.’
Uit de jurisprudentie van deze rechtbank betreffende Bulgaarse overleveringsverzoeken waarin een verzetgarantie is verstrekt, blijkt dat de rechtbank niet zonder meer aanneemt dat die garantie onvoorwaardelijk is. [4]
In de regel worden hierover daarom vragen gesteld door het Internationaal rechtshulpcentrum (IRC) in Amsterdam en/of door de rechtbank. Deze vragen zien niet alleen op de (on)voorwaardelijkheid van de verstrekte verzetgarantie, waarover door het IRC al een vraag is gesteld die ook is beantwoord, maar zij zien ook op andere omstandigheden. Te denken valt aan informatie op basis waarvan kan worden beoordeeld of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de lopende strafrechtelijke procedure en zijn verdedigingsrechten in die procedure heeft kunnen uitoefenen.
Deze informatie biedt de rechtbank immers de mogelijkheid om - als zij tot het oordeel komt dat de gegeven verzetgarantie niet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW voldoet en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich dus voordoet - te beoordelen of zij al dan niet afziet van weigering van de overlevering.
De officier van justitie heeft in deze zaak aangevoerd dat de verstrekte verzetgarantie onvoorwaardelijk is. De rechtbank kan dit op basis van de voorhanden zijnde gegevens echter niet beoordelen.
Om die reden en om, in voorkomend geval, te kunnen beoordelen of zij zal afzien van weigering, ziet de rechtbank in het licht van wat hiervoor is overwogen aanleiding om nadere vragen te stellen. De rechtbank verzoekt de officier van justitie daarom de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
1. Uit het EAB - rubrieken c)2 en e) - blijkt dat de opgeëiste persoon krachtens een aanhoudingsbevel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken met inschrijvingsnummer
1947зз-355/01.10.2023) voor 24 uur is aangehouden:
a. is de opgeëiste persoon gedurende die periode als verdachte gehoord?
b.
zo ja, heeft hij toen een adres moeten opgeven waarop hij bereikbaar was voor de Bulgaarse justitiële autoriteiten en is hem meegedeeld dat hij zich op dat adres bereikbaar moest houden voor post van de Bulgaarse justitiële autoriteiten, alsmede dat hij iedere adreswijziging moest doorgeven?
c.
zo nee, is de opgeëiste persoon op enig andere wijze op de hoogte geraakt van de tegen hem aanhangige strafrechtelijke procedure en, zo ja, kan informatie worden verstrekt over hoe hij dan op de hoogte van deze procedure is geraakt?
2. Heeft tijdens het proces een advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon gevoerd en, zo ja,
a. was dit een door de opgeëiste persoon gekozen advocaat of een hem van overheidswege toegewezen advocaat?
b. was deze advocaat door de opgeëiste persoon gemachtigd om zijn verdediging op het proces te voeren?

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a of b van de Wegenverkeerswet 1994;overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft op grond van de
Public statementvan het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [5] Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt. [6] Dit geldt eveneens ten aanzien van het CPT-rapport van 18 oktober 2022. [7]
Bij e-mail van 28 januari 2025 heeft het IRC de volgende vragen gesteld om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon na overlevering aan Bulgarije in detentie zal worden blootgesteld aan het hiervoor genoemde algemene reële gevaar op schending van grondrechten:
‘1. In which prison in Bulgaria will [opgeëiste persoon] most probably be detained after his surrender?
2. How much “personal space” (excluding sanitary facilities) will [opgeëiste persoon] have in his cell?
3. If the personal space will amount between 3 sq. m and 4 sq. m excluding sanitary facilities, I would like to request you to answer the following questions regarding that prison as well: How are the “other aspects of physical conditions of detention” as meant in ECHR 24 July 2012, no. 35972/05 (Iacov Stanciu/Romania, § 169) in that detention facility? As mentioned in the case Iacov Stanciu/Romania, I would like to receive actual information on the material detention conditions, such as sanitary facilities, heating system, access to food, water and health care. In this connection, the Court finds it important that the issuing judicial authority will also comment on the possibilities of “purposeful activities” and “outdoor exercise”, as meant in the Annex to the CPT report “Living space per prisoner in prison establishments CPT standards (15 December 2015, CPT/Inf (2015)44)”, in its answer to this question.’
Bij brief van 10 januari 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van de opgeëiste persoon de volgende individuele garanties verstrekt:
‘[…] I inform you that after the arrest of the person and his transportation to the Republic of Bulgaria, he will be brought to serve his sentence of imprisonment in the Prison in the town of Pazardzhik.’
Daarbij is ook een algemene verklaring van het Bulgaarse Ministerie van Justitie meegestuurd, waarin ten aanzien van de detentieomstandigheden het volgende is opgenomen:
‘In connection to the required guarantees on the accommodation conditions for individuals, wanted by the Republic of Bulgaria, based on a European arrest warrant, after their possible surrender to the Bulgarian judicial authorities, the Ministry of Justice hereby declares that in such cases, the surrendered individuals will be allocated to the penitentiary establishments that provide accommodation conditions in compliance with Article 3 of the ECHR as well as with the minimum European standards. That way, the individuals will be accommodated in prisons and prison dormitories that are in line with the minimum European standards. The sleeping places that will house the surrendered individuals shall provide a total of 4 sq.m. per individual, direct access to daylight, a possibility for natural ventilation, and an individual toilet.[...]This Declaration is applicable to cases where the respective competent body in the country executing the European arrest warrant has made an explicit request for the provision of guarantees in relation to the accommodation of said individual under conditions that fit the minimum European standards.’
De standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie
Zowel de raadsvrouw als de officier van justitie hebben geen opmerkingen gemaakt over de verstrekte individuele detentiegarantie in relatie tot het door de rechtbank vastgestelde algemene gevaar van schending van grondrechten in detentie in Bulgarije.
Het oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [8] De rechtbank is gelet op de verstrekte detentiegaranties, gelezen in samenhang met de vraagstelling van het IRC, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest in detentie in Bulgarije. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse detentie-instellingen heeft aangenomen, wordt door voormelde garanties immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Het bepaalde in artikel 11 OLW staat dan ook niet aan de weg aan het toestaan van de overlevering.

7.Slotsom

De rechtbank zal het onderzoek ter zitting heropenen en gelijk schorsen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder
4.opgenomen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteiten te stellen.

8.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige
schorsingvoor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder
4.genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTdat het onderzoek ter zitting
uiterlijk op 3 april 2025zal worden hervat;
BEVEELTde oproeping van
de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouwtegen de nader te bepalen zittingsdatum en -tijd;
BEVEELTde oproeping van
een tolk in de Bulgaarse taaltegen de nader te bepalen zittingsdatum en -tijd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mr. E. de Rooij en mr. D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van Ç.H. Dede griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Bijv. rb. Amsterdam 4 september 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5458.
5.Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. rb. Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
6.Rb. Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.
7.Rb. Amsterdam, 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6217.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.